De eerste bijeenkomst van de RKWV in Wamel na de bevrijding vond plaats op 3 juni 1945, toen het bestuur weer bijeen kwam in de samenstelling van voor de opheffing. Met Vincent, Debast, Scheeren, G. Merx, Van Sommeren, B. Gerritsen en Piet van Wel. Een kleine week later, op 9 juni, had het bestuur de eerste ledenvergadering belegd in het gymlokaal van de RK Jongensschool. Aanwezig daarop waren maar liefst 64 leden en ook de geestelijk adviseur, de pastoor en Theo van der Steen, kringbestuurder van de BDWB. Voorzitter Vincent opende de vergadering “met de Christelijke groet”, waarna alle aanwezigen het strijdlied van de RKWV zongen. Onder groot applaus besloot de vergadering de RKWV opnieuw op te richten.
Vervolgens sprak de pastoor zich uit voor een sterke vak- en standsorganisatie. Theo van der Steen hield een rede over de vijf jaren van bezetting, het communisme en “ons weekblad Herstel”. Ook hij wees erop dat de tijd was aangebroken om opnieuw een sterke stands- en vakorganisatie op te bouwen. De afdeling Wamel wist wat haar te doen stond.
Een nieuw begin vergde klaarblijkelijk een nieuw bestuur. “Er is een tijd van komen en van gaan”, stelde voorzitter Vincent. Samen met een aantal oudgediende bestuursleden, Debast, Scheeren, Merx en Van Sommeren stelde hij zich niet herkiesbaar. Op 25 juli 1945 trad dan ook een grotendeels vernieuwd bestuur aan. De nieuwe voorzitter was Johan Vermeulen, Johan Walraven werd secretaris en Jan Jansen penningmeester. Verder hadden zitting Jan Peters, C. van Rossum en de twee overgebleven bestuursleden B.A. Gerritsen en Piet van Wel.
Vermeulen bleef voorzitter tot in februari 1947, toen Alex Jansen hem opvolgde. Jansen bezette de voorzitterspost, met een kleine onderbreking in 1950 en 1951, tot in 1963. Zijn opvolger toen was H. van Koolwijk, die al eerder secretaris was geweest. Van de overige bestuursleden willen we B.A. Gerritsen noemen. Al in 1930 kwam hij in het bestuur, het begin van een ononderbroken carrière die hij in 1951 afsloot, na een jaar lang de voorzitterspost bekleed te hebben. Vermeldenswaard zijn ook enkele na-oorlogse bodes: Joh. Peters, A. en J. Janssen, A. Martens en J. Zondag.
Het voltallige bestuur bestond direct na de bevrijding uit zeven personen. In 1947 besloot het bestuur dit aantal met twee uit te breiden, zodat alle vakbondsafdelingen erin vertegenwoordigd waren. Daarnaast bleef de bredere bestuursraad bestaan, waarin ook vertegenwoordigers van de aan de KAB verbonden instellingen vertegenwoordigd waren. In 1956 waren dat Herwonnen Levenskracht, de Kleinveecentrale, Concordia, het Kanunnik van Schaikfonds, de Volkskrant en het Centraal Ziekenfonds.
Het viel het bestuur in 1945 overigens niet mee om voor langere duur een goede vergaderruimte te vinden. Na de heroprichtingsvergadering in het gymnastieklokaal kwamen de ledenvergaderingen bijeen in café Willems, enige tijd in het Sint Henricus en een enkele keer in de RK Jongensschool. Vanaf 1949 was die laatste gelegenheid de vaste basis.
De eerste bestuurs- en bestuursraadsvergaderingen vonden plaats in de sacristie, de pastorie, soms café Willems en vanaf 1947 tot 1949 in Sint Henricus. Daarna hield de RKWV -inmiddels omgedoopt in Katholieke Arbeidersbeweging (KAB)- ook die vergaderingen in de RK Jongensschool. Voor een vergadering van de bestuursraad in 1951, na de hoogmis, werd besloten dat één man van elke vakbond, geholpen door een of twee leden van de damvereniging, die toen dezelfde residentie had, het vergaderlokaal op zouden ruimen en een gezelliger aanzien zouden geven.
In 1956 en 1957 vergaderden de bestuurders ook enige tijd in de vroegere noodkerk, gehuisvest in wat oorspronkelijk het gymnastieklokaal was. Behalve met de bestuursvergadering van 10 oktober 1956, want “omdat de kachel niet brandde en het zaakje niet was opgeruimd, zijn wij die avond naar A. Janssen verhuisd”, schreef de secretaris.
De eerste taak van het bestuur na de bevrijding was de katholieke arbeidersbeweging in Wamel weer op poten te zetten. Aan het einde van 1945 veranderde RKWV haar naam in Katholieke Arbeidersbeweging (KAB). Het dubbele lidmaatschap van stands- en vakorganisatie kwam te vervallen. Voortaan werd men rechtstreeks lid van de KAB en vervolgens op grond van beroep ingedeeld bij een vakbond. Het ledenaantal KAB Wamel op 1 januari, over de periode 1945 – 1961:
9-6-1945 64; 1-1-1946 124; 1948 179; 1951 186; 1954 230; 1957 250; 1960 200.
De Wamelse KAB groeide aanvankelijk gestaag. In 1948 was het peil van 1940 (169) weer bereikt. Na een stabiele periode rond 1950, zette in 1951 een nieuwe groei in. Aan het eind van de jaren vijftig stagneerde de aanwas en valt een teruggang waar te nemen, waarvoor nog geen directe verklaring is gevonden.
De ledenaantallen op zichzelf zeggen weinig over de actieve deelname aan het verenigingsleven. Zoals vaker het geval bestond onder de leden de meeste belangstelling voor de feest- en cabaretavonden. De heroprichting van de Wamelse KAB in 1945 bracht geen nieuw elan voor andersoortige activiteiten. Weliswaar werden de vergaderingen van bestuur en bestuursraad toen zeer goed bezocht, maar al terstond klaagde de KAB over de slechte tot zeer slechte opkomst bij de ledenvergaderingen, hoewel deze niet vaker dan drie keer per jaar plaatsvonden. Telkens weer riepen het bestuur en de geestelijk adviseur de leden op tot trouwer vergaderbezoek, maar zelfs de jaarvergaderingen konden de meeste leden niet tot aanwezigheid bewegen.
Ook toen Rector Bekkers, bondsadviseur van de BDWB, in 1954 het Bisschoppelijk Mandement -waarin de Nederlandse bisschoppen, bang voor het uiteenvallen van de katholieke zuil, katholieken verbood lid te worden van socialistische organisaties, waaronder zij ook het NVV rekenden, “op bijna niet te overtreffen manier” kwam toelichten, was de opkomst “helaas niet geweldig”. Secretaris Joh. Zondag verzuchtte in 1949, na een daverende cabaretavond waar 95% van de leden met hun dames aanwezig waren begrijpelijkerwijs: “Zo kan het dus ook”.
De afnemende belangstelling, overigens geen specifiek Wamels verschijnsel, zien we vooral in de tweede helft van de jaren vijftig optreden en uit zich ook in de bestuursactiviteiten. Het aantal bestuursvergaderingen daalde van gemiddeld eens in de maand naar zes keer per jaar in 1960. De bestuursraad kwam in 1960 nog vier maal bijeen, waar dat in andere jaren acht keer was geweest. We constateren tevens dat de vergaderingen niet altijd meer genotuleerd werden en dat tussen 1958 en 1965 slechts één keer een schriftelijk jaarverslag gemaakt werd. Op de jaarvergadering van 1965 waren 13 leden aanwezig.
In 1963 kwam in de Nederlandse katholieke vakbeweging een einde aan de bestaande dubbelstructuur, waarin vak- en standsorganisatie zolang hadden samengeleefd. De diocesane bonden, de standsorganisaties, werden opgeheven. Het nieuwe Nederlands Katholieke Vakverbond (NKV) van 1964 kende alleen nog maar bedrijfsbonden.
De vakorganisaties kregen het godsdienstige en culturele werk van de diocesane bonden toebedeeld. Op 15 maart 1964 vergaderde ook het Wamelse KAB-bestuur over deze structuurwijziging. Deze werd aangenomen, waarmee de NKV ook zijn intreden in Wamel maakte. Het “nieuwe” bestuur bestond toen uit voorzitter H. van Koolwijk, secretaris J. van Rossum, penningmeester G. Gerritsen, A.W. Janssen, A. Janssen en J. Peters.
De K van KAB staat voor katholiek en het religieuze aspect was ook binnen de naoorlogse vakbeweging in Wamel nog nadrukkelijk aanwezig. We zagen het in 1945, toen de pastoor bij de heroprichting van de RKWV als belangrijke gast acte de presence gaf. En toen de nieuwe voorzitter Vermeulen in zijn eerste rede de hoop uitsprak niet alleen op de bloei van de RKWV, maar ook op die van de parochie.
In 1947 overwoog het bestuur de oprichting van een afdeling van Credo Pugno (Ik geloof, ik strijd), een vereniging die aan lekenapostolaat deed en binnen de diocesane standsorganisaties propaganda maakte. Al in 1940 was daarvan korte tijd een afdeling actief in Wamel. De conclusie in 1947 was dat de vele werkzaamheden van bijna alle bestuursleden een dergelijk nieuw initiatief niet toestonden.
We zien het katholieke karakter vooral door het verschijnsel van geestelijk adviseur. Voor de KAB in Wamel kennen we als zodanig kapelaan Joosten, die begin 1951 werd benoemd, en kapelaan A.A.M. Hol, die deze functie in 1955 aanvaardde. Voortdurend spoorden zij de leden aan om goede KAB-ers, maar ook goede katholieken te zijn. “Tot slot wees hij erop dat elke KAB-er (een katholieke) zijn geloof als voornaamste bezigheid moet beschouwen”, schreef secretaris A. Vermeulen in 1953 over een toespraak van adviseur Joosten.
Joosten klaagde regelmatig over het geringe retraitebezoek van de KAB-ers en maande hen ook meer de voorlichtingsavonden van de parochie en de ontwikkelingsbijeenkomsten van de eigen vakbond te bezoeken om ook “geestelijk gelijke tred te houden”. Vanaf 1947 was er maandelijks een speciale Algemene Heilige Communie voor de KAB, die velen aantrok. Heilige missen werden ook opgedragen voor overleden leden, bij jubilea en feesten van de KAB of aan het begin van een winterprogramma. Tevens nam de KAB deel aan de jaarlijkse processie van de parochie.
De band tussen de parochie en de vakbeweging bezegelde de KAB in 1954 door de schenking van een Sint Jozefaltaar aan de nieuwe kerk. De kosten daarvan bedroegen ƒ 300,= en betaalde de KAB in zes jaar af. Treffend vinden we het katholieke aspect ook vaak terug in de slotwoorden van de jaarverslagen, zoals in dat van 1947. “Laten wij God de zegen afsmeken voor onze gezinnen en onze mooie KAB”.