In het begin van 1600 bouwen Wamel, Dreumel en Alphen onder leiding van Ambtman Jacob Mom drie molens om in Dreumel het water in de Maas te pompen. Er is over deze molens niet veel bekend, maar ze schijnen niet voldoende gewerkt te hebben, want in 1630 worden er nieuwe plannen gemaakt. Voor de zoveelste maal komt het plan ter tafel om een bedijkte wetering door heel Maas en Waal te leggen, zoals dat eigenlijk al is bevolen in de landbrief van 1321. Maar in Wamel, Dreumel en Alphen weigeren de geërfden mee te werken. Ze hebben een eigen plan om drie nieuwe molens te bouwen en de oude molens te repareren, want die blijken er niet best aan toe te zijn.
Ene Marten Rutgerszoon de Beer (zie het hoofdstuk over de perceelsnamen waar een kamp van dezelfde naam vernoemd is), burgemeester van Naarden, heeft grond in de polder en hij overtuigt de bewoners dat met dit plan de polder zo droog gemaakt kan worden, dat alle gewassen op tijd gezaaid en geoogst kunnen worden. Op 19 juli 1630 wordt de overeenkomst gesloten tussen de molenbouwer en de drie dorpen. De molenbouwer is Marten R. de Beer, die gesteund wordt door Peter Claeszoon de Leeuw, Gijsbert Gerards, Jacob Hendrikszoon Goudt en Gijsbert en Gerrit Beerens Hol. De dorpen worden vertegenwoordigd door de Ambtman Herman van Wijhe en de jonkers Gerard van de Poll, Christoffel van Balveren, Gerard de Roever en Sweder van Brakell. Namens Wamel zijn aanwezig Peter Thijssen en Huybert Berentsen, namens Dreumel Hendrick Janssen Monsieur en Hendrick Janssen. Alphen is vertegenwoordigd door Peter Sanders en Toenis Geurtsen. Uit Tiel zijn nog aanwezig de advocaten Derk van Uytwijck en Cornelis van de Geyn.
In het contract staat dat de oude molens gerepareerd moeten worden en dat er drie nieuwe achtkanten molens gebouwd moeten worden van eikehout. Als deze molens de polder niet voor half april droog kunnen malen, dan moeten er nog zoveel als nodig bijgebouwd worden. Lukt het de polder droog te malen, dan moet er met kerstmis 1631 tien gulden per morgen betaald worden, wat neerkomt op een bedrag van 33.000 gulden. Met kerstmis 1632 moet er dan acht gulden per morgen betaald worden en kerstmis 1633 nog eens zeveneneenhalve gulden per morgen. Verder wordt bepaald dat de zes molenbouwers en 20 man personeel speciale passen moeten krijgen, want de 80-jarige oorlog woedt nog steeds. De geërfden moeten er voor zorgen dat alle kaden en dijken in orde en gesloten zijn en dat alle sloten en weteringen schoon en uitgediept zijn. Want, zo stellen de molenbouwers, het overtollige water moet wel goed naar de molens toe kunnen stromen. Door het uitblijven van de passen kon er pas in oktober met de bouw begonnen worden in plaats van in juli. Men liep dus al meteen enkele maanden achter. Toen de molens klaar waren liep het water echter net zo hard als het weggepompt was weer terug, want er waren geen ‘blaffers’ (keersluizen) aangelegd. Het land bleef onder water staan en het zomerkoren verrotte. Men kreeg natuurlijk ruzie over de bouw van deze keersluizen: de geërfden waren van mening dat de molenbouwer hiervoor had moeten zorgen.
De geërfden weigerden met kerstmis hun eerste betaling te doen. De Beer voert dan een proces om zijn geld te krijgen en op 2 juni 1632 staan beide partijen voor het Hof van Gelre. De molenbouwer beschuldigt de geërfden ervan de sloten, weteringen en kaden zo slecht te onderhouden dat zijn molens hun werk niet kunnen doen. De Geërfden beweren dat de molens niet deugen. Beide partijen nodigen het Hof uit de zaak ter plekke te komen bekijken. In december doet het Hof de uitspraak dat alles nog niet geheel duidelijk is en verder onderzocht zal worden. De geërfden moeten het Hof alvast 22.000 gulden betalen dat Marten Rutgers de Beer daar kan komen ophalen.
Maar in 1633 breken de dijken door en het hoge water beschadigt de molenwerven, die dus niet kunnen draaien. Wederom vinden de Geërfden dat de molenbouwers een wanprestatie geleverd hebben, want in het contract stond ook dat ze de molens zo hadden moeten bouwen, dat er bij een dijkdoorbraak geen schade zou optreden door het water of ijsgang. Intussen hebben de geërfden pas 6000 van de 22.000 gulden betaald. De Beer verzoekt het Hof om het geld via parate executie (tegenwoordig zou je zeggen via incasso) binnen te halen. Het Hof geeft opdracht dit te doen. Er wordt dan een soort deurwaarder ontboden (zo iemand heette een momber en hij was in dienst van de provincie) die aan het werk gaat. Hij stuurt boden naar degenen die voor de geërfden aanwezig waren bij de ondertekening van het contract. Zij moeten de 16.000 gulden komen brengen die nog ontbreken. Er verschijnt echter niemand… Dan stuurt de momber boden naar Fort St. Andries en Voorne om soldaten te sturen.
Er komen er tachtig in Tiel aan en aan de Wamelse kant van het veer wachten er nog eens dertig. Er moet daar een herberg geweest zijn die het Uilennest heette, waarschijnlijk de naam van het toenmalige veerhuis, we zullen deze naam overigens verderop ook nog een keer tegenkomen. Het gezelschap aan de Tielse kant vaart over en via de Waalsteeg trekt men met een groep van meer dan 110 man sterk Wamel binnen. Het is de bedoeling om iedereen die een handtekening onder het contract gezet had te arresteren en gevangen te houden tot er betaald is. Maar de vogels blijken gevlogen te zijn! Ook in Dreumel zijn de ondertekenaars onvindbaar. Nu moet in Dreumel en in Wamel door de kosters in aanwezigheid van de schout een dwangbevel voorgelezen worden. Daarvoor werd eerst drie maal de kerkklok geluid, dat was zo de gewoonte. Via dit dwangbevel werden de goederen van de ondertekenaars in beslag genomen. De soldaten blijven achter, en dat was meestal geen pretje ! Daags erna komen al snel landschrijver Biel en de zoon van jonker Gerardt de Roever naar Tiel om te onderhandelen. Men zegt alles in het werk te stellen het geld binnen te krijgen, maar als de momber het blijkbaar te lang vindt duren, stuurt hij op 4 mei ook soldaten naar Alphen. Op 5 mei verschijnen Christoffel van Balveren, Gerardt de Roever en -na enige tijd- Herman van Wijhe, Cornelis van de Geyn en advocaat Uyterwijck. Ze geven enkele anderen de schuld dat die niet betalen willen en beloven om op 7 mei 6.000 gulden naar Arnhem te brengen en drie weken later de rest van het bedrag inclusief rente en de kosten van de invordering van het bedrag.
Zij zullen het bedrag dus feitelijk voorschieten, want alle geërfden zouden moeten betalen op basis van het contract, waarin stond dat de kosten per morgen over de geërfden omgeslagen zouden worden. Ook de kosten van de soldaten moeten betaald worden. Die krijgen 5 stuivers per persoon per dag. Maar dan willen ze plotsklaps tien stuivers hebben. Deze zaak wordt gesust door ze 75 gulden te geven die men verdelen kan. Uiteindelijk gaat het oorspronkelijke proces dat in wezen nog niet afgesloten was, op 8 augustus weer door. Nu bekijkt men de zaak ter plekke. Molenbouwers en geërfden geven elkaar wederom de schuld. Het draait dan om de sluisjes die moeten voorkomen dat het weggepompte water weer terugstroomt en de bewering van de geërfden dat de molens die gebouwd en gerepareerd zijn veel te weinig capaciteit hebben, ook al zouden de sluisjes in orde zijn. Er volgt nu een serie zittingen waar hele karrevrachten deskundigen komen opdraven. Zelfs de beroemde Leeghwater, die we allemaal nog wel van de geschiedenisboekjes kennen, komt als getuige-deskundige naar Tiel. Uiteindelijk doet het hof op 20 december 1634 de uitspraak dat de geërfden alle watergangen opnieuw in orde moeten maken. Ze moeten ook de keersluisjes maken.
Molenbouwer De Beer moet zoveel molens plaatsen tot het land drooggemalen kan worden. Bovendien moeten de geërfden nog eens 11.000 gulden deponeren bij de griffier van het Hof in Arnhem.
Maar ook in 1635 krijgen de molens de polder niet droog. Dat is ook niet zo heel erg verwonderlijk. Als we kijken hoe de kwel zelfs in onze tijd nog velen van ons parten speelt.
Nu worden de rollen omgedraaid en gaan de Geërfden procederen tegen de molenbouwer. Men komt redelijk snel tot een vergelijk. De molenbouwer krijgt nog 35.000 gulden en moet de molens dan overdragen aan de Geërfden. Degenen die destijds getekend hebben treden op als directeuren van de molens, zij hebben immers een groot deel van de kosten voorgeschoten toen de soldaten betaling kwamen afdwingen. Zij en hun erfgenamen hebben nog menig proces gevoerd omdat de geërfden niet wilden betalen. Zo is er bijvoorbeeld op 3 januari 1651 een vergadering in de ‘capel van Wamel’. Daar worden gecommitteerden benoemd die eerst de oude rekeningen moeten gaan controleren. Het blijft een geharrewar. Uiteindelijk wordt na veel verwikkelingen in 1660 vastgesteld dat de geërfden alsnog in een periode van drie jaar de gelden moeten betalen die eertijds werden voorgeschoten. Alles bij elkaar is er dus 30 jaar geprocedeerd en gevochten. Voorlopig had men de buik meer dan vol van molens. Maar het waren niet de laatste die gebouwd werden en zeker niet de laatste wat betreft het maken van plannen.
Zo wordt er in 1775 een plan gepresenteerd, waarbij het hele waterstaatkundige geheel van Maas en Waal feitelijk een fikse opknapbeurt krijgt en waarbij de benedenpolders op kosten van het gehele gebied de beschikking krijgen over molens voor hun drie dorpspolders; Wamel, Alphen en Dreumel. Ook dit lijkt weer een zeer aantrekkelijk plan. Maar op 13 april 1776 stelt Wamel de voorwaarde dat er langs de wetering die tot Dreumel moet worden doorgetrokken, een dijk komt met nog een extra kwelkade. Bovendien moet er dan nog een extra molen komen om het water tussen de dijk en de kwelkade terug te pompen in de wetering. Verder moesten er nog twee extra molens komen omdat men in dit plan niet meer kon uitwateren op de Alphense sluis. Ook dit voorstel, dat al door de bovenpolders was goedgekeurd, werd door dergelijke voorwaarden opnieuw getorpedeerd.
Doordat zowel Dreumel als Wamel op de Alphense sluis moesten lozen, was men verplicht samen te werken. Maar het was steeds een haat-liefde verhouding. Maakte men in Wamel de watergangen schoon, dan werd men in Dreumel zenuwachtig omdat men dacht teveel water ineens te krijgen. Vaak was er ook onenigheid over het schutlaken dat Wamel moest sluiten als het water bij de Maas niet uitliep. Van 1762 tot 1776 is men bezig geweest om een reglement te maken voor het beheer en het toezicht op de watergangen. Degenen die toezicht moesten houden kregen de titel `Kroosheemraden’.
Sinds de dijkdoorbraak van 1757, waarbij de hele sluis in Alphen wegsloeg, zijn er weer plannen voor de bouw van molens. Er wordt uiteindelijk besloten de sluis te herstellen, waarbij Wamel een vierde deel van de kosten moest betalen. Toch bleef het molenplan doorsudderen. In Tiel zit echter een machtige tegenstander: mr. C.C. van Lidth de Jeude, burgemeester van Tiel. Hij bezit nogal wat land in onze omgeving en hij is een fel tegenstander van de bouw van molens. Maar in 1791 komt het molenplan weer bovendrijven. De kosten bedragen 50.000 gulden. Voor Wamel belooft het kapittel van Xanten 20 jaar lang f 250,= per jaar te betalen en er tekenen een flink aantal geërfden voor accoord. Op het stuk van het kerspelarchief ontcijferen we namen die ons, 20ste eeuwse Wamelnaren, niet geheel onbekend zullen zijn: Jonas Elsen, Gerardus Smits, Otto Sas, F. van Hemert, E. Brandts, H. van Wessem, A. van Soest, Jaap van Mook, G. van Beers, S. van Kessel, Peter van Sommeren, Gerrit van Elk, Jan Jacobs, C. den Biesen, G. de Haas, Willem de Heuvel, Gerrit Elsen, Derk de Leeuw, D.J. van de Merkenhof, Willem van Beest…
Uiteindelijk komt het zover dat er geld geleend wordt en er komt een bestuur voor de molens. Er worden ingewikkelde reglementen opgesteld om te garanderen dat de sloten en weteringen goed onderhouden worden en dat ieder van de drie polders haar verplichtingen zal nakomen. Besloten wordt dat er voor iedere morgen grond één gulden per jaar geheven zal worden en dat er jaarlijks 2000 gulden afgelost zal worden. Het overblijvende geld zal bestemd geweest zijn voor het onderhoud. De drie polders besloegen gezamenlijk ongeveer 3300 morgen grond. Op 5 augustus 1794 komt de eindafrekening. Op 17 oktober 1794 trekt het Franse invasieleger Maas en Waal binnen over een schipbrug bij Alphen (het Luttereind). Het zijn zoveel manschappen dat ze een dag en een nacht lang onafgebroken de Maas over komen zetten. De Molenpolder is frontgebied geworden en de bevolking zal daar flink onder geleden hebben, want de legers pleegden in die tijd nog al eens op strooptocht te gaan voor het dagelijks levensonderhoud.
Na de bevrijding in 1813 bleek één molen afgebrand en zijn de andere twee in heel slechte staat. Er moest opnieuw geld geleend worden voor herbouw en reparatie. De polders werden met een nieuwe schuld van 70.000 gulden belast. Maar de molens, die pas bij sterke wind redelijk werkten, konden de wateroverlast in het gebied niet goed aan, zodat ’s winters en in het voorjaar een groot deel van de polder blank bleef staan. Er werden ook toen weer plannen gemaakt om Maas en Waal in zijn geheel te ontwateren, daarbij greep men feitelijk steeds weer terug op de basis van het oude plan uit 1321. Maar de bewoners van Wamel, Dreumel en Alphen hielden deze plannen keer op keer tegen. Dat werd niet ingegeven door domheid of halsstarrigheid zoals velen buiten de streek zeiden. Een belangrijke oorzaak was dat de mensen gewoon te arm waren om voor de zoveelste maal grote bedragen te investeren. Want welk plan er ook gemaakt werd, men moest wel zelf betalen ! Hierdoor werden de naijver en onenigheid alleen maar sterker gevoed. In de Molenpolder kwam het op een bepaald moment door onderlinge wrijvingen zo ver, dat er twee besturen waren. Koning Willem I moest er in 1826 aan te pas komen om per Koninklijk Besluit vast te stellen wie het bewind moest voeren. De hele overdracht van het ene naar het andere bestuur schijnt niet erg vlot gegaan te zijn, want pas in 1837 moet voorzitter Van der Sijp (later ook burgemeester van Wamel) in opdracht van de koning de oude leden bedanken voor hun werk. Toch had het nieuwe bestuur niet stil gezeten, men had ir. H. Fijnje opdracht gegeven een stoomgemaal te ontwerpen.
Na wederom veel tegenwerking omdat de overige polders vonden dat een dergelijk gemaal heel Maas en Waal zou moeten kunnen ontwateren, werd uiteindelijk in 1845 besloten tot de bouw van het gemaal. Toen het gemaal in 1846 klaar was wilde het nog niet direct goed werken. Er zaten scheuren in de vloer van een pompkelder en er moesten opnieuw grote kosten gemaakt worden. Maar in 1847 blijkt het gemaal voor die tijd perfect te werken. In een klap is de Molenpolder nu de tijd voor de eerste maal ver vooruit. Er komen zelfs Hongaarse ingenieurs kijken. Wat eeuwen niet lukte werd nu eindelijk werkelijkheid, de Molenpolder was op tijd droog in het voorjaar. En dat terwijl de overige polders en ook de aangrenzende Leeuwense polder nog maanden onder water stonden. Het had echter wel een fikse aanslag op de beurzen van de geërfden gevergd, want het gemaal alleen al kostte 110.000 gulden, terwijl de oude schulden van de molens nog niet afbetaald waren.
In 1875 wordt er een nieuw stoomgemaal gebouwd in Alphen dat bestemd is voor de polders van Alphen en Wamel. Het oude stoomgemaal krijgt een moderne pomp en gaat dienst doen voor de Dreumelse polder. Daarmee valt dan het doek over de Molenpolder. Drie dorpen die eeuwen lang elkaars bondgenoot waren en een verbitterde strijd voerden tegen de bovenpolders en de overlast van het water gingen nu een eigen weg. Ze waren al die jaren echter niet alleen bondgenoten geweest, ze hebben onderling ook heel wat afgevochten…
Uit dit stukje poldergeschiedenis blijkt echter dat Wamel, Dreumel en Alphen samen in het Ambt Maas en Waal een speciale plaats ingenomen hebben en betrekkelijk onafhankelijk waren van de anderen. We hebben ook gesproken over de vreemde tweedeling die in de Landbrieven gemaakt wordt als er In het Maas en Waalse over `Het Graafschap’ gesproken wordt. We spraken al eerder over de verbondenheid met Tiel en de mogelijkheid dat de Waal eens voor die stad langs liep. Het zou toch heel interessant zijn, als met name over de vroegste periode meer bekend zou zijn. Er zijn namelijk nog zoveel vragen open gebleven. Zowel Wamel als Dreumel waren in de eerste eeuwen zeer welvarende en grote plaatsen. Hoe ze die positie precies veroverden is niet bekend. Welke rol hebben Prüm en Xanten in die eerste eeuwen precies gespeeld ? Wat was de invloed vanuit Utrecht, want ook naar die plaats lopen in die prille beginperiode bepaalde lijnen. Alle drie waren het grote centrale punten van kerkelijke macht, ontstaan vanuit een zeer belangrijke positie in de Romeinse tijd. Welke rol heeft de invloed van deze plaatsen tijdens die eerste eeuwen precies gespeeld op de ontwikkeling van een dorp als het onze, waar zowel Utrecht, Prüm en Xanten niet onbelangrijke bezittingen hadden.