Op 10 oktober komen er in Wamel een vijftigtal strijders van de Binnenlandse Strijdkrachten aan. Deze troepen werden in de tweede helft van september in Limburg en Brabant geformeerd uit mensen van het verzet. Prins Bernhard had een behoorlijk aandeel in de oprichting van dit regiment, dat al vrij snel na de oorlog de naam Stoottroepen zou krijgen. Deze troepen mogen niet verward worden met de Irenebrigade, waarvan later ook manschappen in Wamel gelegerd waren. De Irenebrigade bestond uit Nederlanders die bij het uitbreken van de oorlog in het buitenland verbleven en hen die uit het bezette gebied gevlucht waren en zich bij dit onderdeel aangesloten hadden.
Toen de B.S.-ers in Wamel aankwamen hadden ze nog geen uitrusting. Daarom had men ze een gewone blauwe werkoverall gegeven met een oranje armband. Dat gaf enige herkenbaarheid. Hoewel ze nog nauwelijks geoefend waren en met hun vijftigen natuurlijk nauwelijks het hele stuk dijk onder Wamel naar behoren dag en nacht konden bewaken, gaf het toch al een betrekkelijke rust en een eerste vorm van beveiliging. Een kleine twee weken later kwam vervolgens versterking in de vorm van aanvullende Engelse troepen.
Ofschoon midden oktober vanuit Tiel begonnen was met een eerste beschieting van de Wamelse kerktoren, verliep de tweede helft van deze maand ook in betrekkelijke rust. Veel inwoners waren inmiddels weer naar hun huizen teruggekeerd. In de protestantse school en in Henricus werden respectievelijk 40 en 30 Engelse militairen gelegerd. Later stijgt dit aantal tot 700. Allen van de ‘Guards Armoured Devision’.
Overal worden telefoonverbindingen aangelegd en vooral aan de dijk worden mitrailleursposten ingericht om het binnendringen van vijandelijke soldaten zoveel mogelijk te voorkomen. Engelse tanks, voornamelijk opgesteld op de Heppert in Altforst en in de Lageweg tussen Wamel en Dreumel, bestoken Tiel en omgeving dagelijks met zware granaten. Men raakt gewend aan het geluid van de hoog overvliegende projectielen en men begint zich steeds veiliger te wanen. Dat de Duitsers dit vuur wel eens massaal zouden kunnen gaan beantwoorden was een vraag die men liever niet stelde.
Op 2 november 1944, Allerzielen, bevinden zich vele katholieke Wamelnaren in de kerk. Juist toen de mensen weer naar huis gingen na de dienst viel de eerste granaat op het oudste huis in de Dorpsstraat, de woning van Frans Bouwman. Een tweede vernielde het huis van koster Janssen. In een oogwenk is de Dorpsstraat totaal verlaten. Iedereen is zo vlug mogelijk het naastbij zijnde huis in gevlucht. Ongeveer dertig granaatinslagen worden er geteld.
In de nacht van 2 op 3 november slaapt iemand op de Lakenstraat 288 met een gast toch maar uit voorzorg in de kelder. De andere gezinsleden vinden dat niet nodig. Aan de overzijde van de Waal hoort men zachtjes het afschieten van de projectielen, enkele seconden later volgen de inslagen. Sommigen klinken akelig dichtbij. De twee in de kelder besluiten toch maar even de anderen te waarschuwen. Nog slaperig antwoordt een van hen: ‘Och jong, dat zijn Engelse granaten die vooraan in Tiel terechtkomen op de stenen van het marktplein, daarom klinkt het zo hard…’ Even later komen luid rinkelend een paar slaapkamerramen naar beneden. Dan realiseert men zich dat de granaten niet in Tiel neerkomen, maar in Wamel en nog wel vlak bij. De rest van de familie voegt zich dan natuurlijk snel bij de twee in de gewelfde kelder.
‘s Morgens kon de balans worden opgemaakt. Een granaat was in de boomgaard terecht gekomen en had het paard van Rien Schonenberg letterlijk aan flarden gescheurd. Bij buurman Frans Sengers was een groot stuk uit de buitenmuur weggeslagen. Ook de woning van veldwachter Spit was een grote puinhoop. Op het land tegenover de Christelijke school zag men verschillende grote gaten ten gevolge van inslagen. Deze projectielen hadden gelukkig geen onheil aangericht.
Het was gedaan met de betrekkelijke rust en velen zochten weer een veilig heenkomen buiten Wamel, hoofdzakelijk in de dorpen aan de maaskant. Dagelijks richtten granaten, mortieren en mitrailleurkogels zware schade aan. Vooral de RK. Kerk en omgeving krijgen het bijzonder zwaar te verduren. Het huis van Piet Sengers kreeg op 8 november niet minder dan vier voltreffers. Er was nauwelijks iets van over. Toen de beschietingen wat afflauwden schoten mensen uit de buurt en B.S.-ers te hulp, onder de puinhopen uit werden moeder Sengers en enkele kinderen gered. Ze werden met een Rode Kruiswagen naar het ziekenhuis in Nijmegen gebracht. Gelukkig vielen de verwondingen mee. Ook het achterhuis van Toon van Oijen lag geheel in puin. Veel granaten die de kerk misten kwamen in de Kloosterstraat terecht. Hier werden onder andere de huizen van Jan van de Hurk, Gijs de Lorijn en Ad Franssen vernield. Langzamerhand waren alle ramen in het dorp dichtgespijkerd met planken. Was er nog een ruit heel, dan werd hij er uit gehaald om later als reserve raam te dienen. Het goed leggen van afgerukte en verschoven pannen werd een dagelijkse bezigheid.
Op 17 november, ‘s avonds om zes uur schrikt de omgeving van de kerk op door een kort vreemd geluid. Later beschrijft men het alsof er een zware kar met ijzer beslagen wielen over de straatkeien bonkt. De torenspits van de kerk heeft het begeven. Het dorp was heel erg trots op zijn vijfenzeventig meter hoge toren, dit voorval snijdt diep in het Wamelse vlees. Dat blijkt duidelijk uit de dagboeken over die periode en de wijze waarop er zelfs nu nog over dit voorval gesproken wordt door hen die het meemaakten. Geen vleugje wind was er aan het neerstorten te pas gekomen. Het onderste deel lag tegen het hek van de pastorietuin en de eigenlijke spits lag alsof hij er zo voorzichtig was neergelegd, vlak voor de kerk tot in de uitweg tussen Toon van Oijen en Piet Sengers.
Er was inmiddels weer een paar uur per dag electriciteit, die werden gebruikt om accu’s te vullen, zodat men ‘s avonds een lampje kon laten branden. In de boomgaarden lagen de appels op grote hopen te rotten onder de bomen. Aanvoer van goederen was er nauwelijks. Maar vlees was er genoeg, vanwege de vele noodslachtingen. Veel vee werd namelijk getroffen bij de beschietingen. De koffiemolens werden bij gebrek aan koffie gebruikt voor het malen van tarwekorrels zodat er met behulp van de eveneens veel aanwezige melk die ook niet afgevoerd kon worden omdat de melkfabrieken buiten bedrijf waren, lekkere ‘weitepap’ kon worden gemaakt.
Zaterdag 25 november op het kerkhof; Stan van Beers wordt begraven. Een groepje mensen staat bij het vers gedolven graf. Jan van Kessel schrijft in zijn dagboek: ‘Plotseling een geraas, een granaat kwam bij de baar terecht, midden tussen de mensen. Laat hij niet ontploffen. Iedereen liet zich op de grond vallen.’ Met een plof laat men de kist in het graf vallen en allen vluchten voor hun leven. De granaat blijkt een blindganger te zijn; men heeft geluk gehad.
Op 4 december bezoekt Sinterklaas Wamel, stijlvol in een Canadese tank. Hij bezoekt kinderen die in de kelders verblijven en bejaarden en evacuées in Huize Henricus.
De 10de november waren de Engelse soldaten vervangen door Canadese militairen die betere vechtjassen bleken dan hun Engelse collega’s. Een van de dagboekschrijvers maakt ergens de opmerking dat: ‘De Engelsen beter op de thee waren dan bij het vechten…’
Behalve granaten en kogels was er in de loop van december voor Wamel een nieuwe plaag bijgekomen. De V.I of wel de vliegende bom. Tegen granaten en kogels kon men zich nog schuil houden, maar niet tegen de V.I (de V stond voor vergeltungswaffe). Deze primitieve voorloper van de latere intercontinentale raketten had een explosieve lading van ongeveer 1 ton en een maximaal bereik van 250 kilometer. Ze waren feitelijk bedoeld voor Londen of Antwerpen maar velen stortten al lang van te voren naar beneden. Zo lang ze maar doorratelden was er niets aan de hand maar o wee als de motor stil ging staan.
In de vroege morgen van 22 december boorde zich zo een vliegende bom in de schuur achter café Rutten. Jan van Kessel schrijft hierover: ‘Vanmorgen om 7.15, we hoorden vreselijk hard brommen en opeens een hevige klap. Wij vlogen haast allen het bed uit van de dreun. Het was net of de wereld verging. We wisten niet wat er gebeurd was…’ De bom kwam eigenlijk in de boomgaard van Looman terecht en schoof door, recht de stal van Rutten in, waar hij ontplofte. Een veertigtal stuks vee en enkele paarden werden gedood. Gelukkig was men nog niet begonnen met het melken van de koeien, zodat er geen dodelijke slachtoffers vielen. Alle huizen van de Wilhelminastraat tot de hoek Koningsstraat lagen plat. Ook het achterhuis van Gijs van der Wielen (De Laak) had veel geleden. Geheel terecht noteert Grad van Dreumel in zijn dagboek: ‘Van Wamel is zo niet veel meer over dan een grote puinhoop’. De hele dag wordt volop gewerkt om althans de nog niet geheel vernielde woningen weer enigszins bewoonbaar te maken.
Ook eiste december in Wamel weer dodelijke oorlogsslachtoffers. Frans, de oudste zoon van Jan Janssen in de Kloosterstraat. Het was 8 december en hij ging juist voor de middagpauze naar huis, want hij werkte bij de buren, de gebroeders Zondag. Zoals gewoonlijk ging hij ‘achterdoor’ en wilde nog vlug even zijn konijntjes voeren voordat hij de kelder van zijn overbuurman in zou vluchten. Dit werd hem noodlottig want de jongen werd door granaatscherven dodelijk getroffen.
Ver weg van zijn vertrouwde Wamel overleed op 9 december -39 jaar oud- in een Japans concentratiekamp pater Frans van Gelder. Op 7 augustus 1932 had hij zijn eerste plechtige H. Mis opgedragen in de Wamelse parochiekerk. Daags ervoor had heel Wamel hem aan het veer afgehaald in een open landauer. Bij zijn ouderlijk huis, rechts naast De Laak aan de Lakenstraat, stond een prachtige boog met de woorden: ‘Zalig het huis waarin een priester is geboren’. Na een groot afscheidsfeest op zondag 17 september 1933 vertrok hij als missionaris naar Bangka, oostelijk van Sumatra, in het toenmalige Nederlands Indië. Voor Frans was het afscheid van zijn ouders, familie en vrienden niet gemakkelijk geweest. Al op de eerste dag na de landing van de Japanse militairen werd de Wamelse pater samen met een collega zonder meer met bruut geweld gevangen genomen. Vanaf Bangka werd hij per vrachtboot overgebracht naar Billiton.’s Nachts moesten ze slapen op keiharde zakken met tin. Overdag was er geen enkele beschutting tegen de brandende tropenzon. Ze werden ondergebracht in cellen vol wandluizen. De kamp-ellende was begonnen. Wat de pater heeft moeten verdragen laat zich makkelijk raden. Tot Kerstmis 1943 kon deze gezonde en sterke Wamelnaar zich nog goed houden. Wel vermagerde hij iedere maand enkele kilo’s, maar ziek was hij nooit. Toch werd zijn lichaam door de honger en erbarmelijke omstandigheden gesloopt. Zijn benen en zijn gezicht zwollen op. De kamparts wilde hem naar het hospitaal sturen, maar zijn Japanse cipier stond dit niet toe. Wel mocht hij naar een iets betere ruimte waar ook wat meer voedsel beschikbaar was. Na een paar maanden waren zijn gezicht en benen weer normaal en werd hij teruggeplaatst naar zijn eerdere onmenselijke behuizing. Begin november 1944 kreeg hij hoge koorts en ondraaglijke hoofdpijn. Nu mocht hij wel naar het hospitaal, maar hoewel er voldoende medicijnen waren, weigerde men ze aan de zieke pater te geven. De man, altijd al blij met een stukje droog brood, liet nu zijn eten staan. In alles moest hij door zijn collega’s geholpen worden. Hij, de van oorsprong zo sterke jongen uit Wamel, kon niet eens meer zelf naar de WC. In december werd zijn verzwakte lichaam ook nog getroffen door dysenterie. Dat was teveel. In de vroege morgen van de negende december vroeg hij zelf om bediend te worden, nog dezelfde dag stierf hij.
Ook zijn dorpsgenoot pater Sylvester Wouters verbleef in hetzelfde kamp. Ondanks zijn zwakke gezondheid wist hij toch te overleven. Hij schreef aan zijn zus: ‘Met Gods hulp ben ik er doorheen gekomen, of liever er doorgerold. Een dubbeltje op zijn kant. Als ik alles moest schrijven…’. Nadat hij in de oorlog zo verzwakt geraakt was, herstelde hij nimmer volledig en stierf in mei 1953, 43 jaar oud.
De familie Van de Hurk aan de dijk beleefde in de nacht van 18 op 19 december een angstig avontuur met dodelijke afloop. De leden van de Binnenlandse Strijdkrachten die normaal de nabijgelegen in de dijk ingegraven controlepost bewaakten, waren door een Duitse afleidingsmanoeuvre weggelokt naar de Koldert. Plotseling was het huis omsingeld door een zevental Duitse soldaten. Ze schoten door deuren en ramen en sloegen ruiten in. Omdat hun oudste zoon Wim toevallig gekleed ging in een militair jack dat hij van de Canadezen gekregen had werd hij meegenomen naar de Waal. Toen de Duitsers terugtrokken ontstond aan de Koldert een vuurgevecht waarbij twee B.S.-ers en tenminste een Duitser sneuvelden. Een andere B.S.er werd gevangen genomen. Samen met hem moest Wim plat op de bodem van een boot gaan liggen om zo, samen met de zich terugtrekkende Duitsers, naar Tiel gebracht te worden.
Omdat Hent van de Hurk door het in het wilde weg schieten van de Duitsers zwaar verwond was, moest zijn zoon Jan onmiddellijk hulp gaan zoeken. Hij trof het slecht vanwege troepenverplaatsingen waarbij Canadezen weer vervangen werden door Engelse eenheden.
Zowel in café Willems als bij Faan Pompen waren de Canadezen zo luidruchtig aan het afscheid vieren dat aan het verzoek om hulp geen aandacht werd besteed. Meer succes had Jan bij de medische post in Huize Henricus. Voor de wacht uit moest hij naar binnen lopen en zijn verhaal doen. Toen na telefonisch contact met Leeuwen bleek dat tussen Wamel en Leeuwen inderdaad zwaar gevochten was, werd er een Rode Kruis wagen beschikbaar gesteld. Jan moest voor de auto uit lopen. Omdat het einde van de Kerkstraat totaal onberijdbaar bleek te zijn, moest Hent van de Hurk op een brancard vanuit zijn woning naar de Rode Kruiswagen worden gedragen die bij de Oude Wiel stond. Toen pas kon hij naar het ziekenhuis in Nijmegen gebracht worden. De hulpverlening was door dit alles veel te laat op gang gekomen en op 21 december overleed Van de Hurk aan zijn verwondingen. Bij de uitvaart stond de kist op het priesterkoor voor het altaar. De bezoekers stonden gedeeltelijk in de kerk en gedeeltelijk in de sacristie. Nog tijdens de dienst vielen er stukjes uit de gewelven van het plafond. Een begrafenis was een gevaarlijke onderneming.
In huis bij Van de Hurk zat alles onder de granaatscherven, drie koeien waren dood en andere moesten worden afgemaakt. Tot 16 januari bleef Jan nog thuis, toen werd het ook hem te gevaarlijk en hij voegde zich bij zijn familie die al eerder haar toevlucht gezocht had bij W. Arts in Beneden-Leeuwen.
De Kerstdagen kenmerkten zich door veel vliegende bommen waarvan er één neerstortte bij het Schutlaken, zonder schade aan te richten.
Tweede Kerstdag brengt Prins Bernhard een bezoek aan de Binnenlandse Strijdkrachten die de dijken bewaakten. Vanaf de dijk achter het voormalige parochiehuis fotografeerde hij het zwaar geschonden Wamel. Daar richtte hij ook zijn verrekijker op Tiel, waar hij Duitsers zag lopen. Hij aarzelde niet om op de vijand te schieten. Helaas waren de schoten mis en moesten hij en zijn begeleiders zich achter de kruin van de dijk plat op de grond werpen omdat hun vuur beantwoord werd door een beschieting met mortieren. Er worden nog een aantal andere posten bezocht en de Prins spreekt met strijders en bevolking. Het blijkt dat de B.S.-ers nog steeds geen deugdelijke uitrusting hebben, terwijl het inmiddels ijskoud is en ‘s nachts achttien graden vriest. In Brussel ‘organiseert’ hij onmiddellijk uitrusting en extra rantsoenen voor de jongens in Wamel, Leeuwen en Dreumel. Hij krijgt daardoor een fikse ruzie met Montgomery, die deze goederen voor een ander -Engels- onderdeel bestemd had. Bernhard kan daar niet mee zitten, zijn jongens hadden de spullen harder nodig vond hij.
Tijdens granaatvuur op de Lageweg werd op 29 december Willem Gerritsen zwaar gewond en overleed nog tijdens het transport naar het Canisiusziekenhuis in Nijmegen. December eindigde met felle koude, begin januari gevolgd door massa’s sneeuw. Stervormige gitzwarte plekken markeerden de plaatsen waar granaatinslagen geweest waren. De dichtgeplakte ramen en de gehavende daken zorgden voor een ijzige tocht waartegen niet te stoken viel.
Als antwoord op Canadese schietoefeningen achter de boerderij van Jac. Bokken in de Dorpsstraat, werd 12 januari voor Wamel weer eens de zoveelste zwarte dag. Meer dan vijf uur achtereen lag ons dorp onder het vuur van mortieren en granaten. Meer dan honderd ontploffingen werden geteld. Schoenmaker Piet Appeldoorn werd dodelijk getroffen toen hij een veilig heenkomen zocht.
Een drietal vliegende bommen, waarvan de motor boven Wamel stil was blijven staan, suisden gelukkig weg boven de bebouwde kom en boorden zich, diepe zwarte kraters nalatend, doelloos in de poldergrond.
Op 17 januari overleed ook schoenmaker Toon Zondag toen hij zich niet tijdig genoeg voor het rond vliegende oorlogsgeweld in veiligheid kon brengen. Bij dezelfde beschieting van de Kloosterstraat werd Johan Balvers gewond.
Onder het oorverdovend geknal van de daar opgeslagen munitie was daags te voren de boerderij van Faan Pompen, waarschijnlijk door het onvoorzichtig gebruik van benzine, in vlammen opgegaan. Een gedeelte van het achterhuis bleef gespaard. Ondanks alle gevaar trok de brand grote belangstelling. Een beginnende Duitse beschieting richting Pompen deed de nieuwsgierigen al weer heel vlug rechtsomkeer maken. Ook de zojuist genoemde Toon Zondag was onder de nieuwsgierigen. Hij vluchtte bij Piet Lamers tegenover Pompen de kelder in en zei tegen de vrouw van Lamers: ‘Vrouw, ik kruip even bij jullie in de kelder want ik wil nog graag een dagje langer mee.’ Het werd voor Toon Zondag helaas inderdaad maar één dagje…
De rest van januari: een tijd van veel vliegende bommen, granaten, mitrailleurkogels, kou en regen. Elke stap buitenshuis is een reëel gevaar. Men moest maar zien te leven met het stomme geluk. Dat geluk had Daan Duifhuis toen hij tegen de achterkant van het huis van Kees Duifhuis stond en een granaat plots een groot gat sloeg in de muur juist op de hoek. Door de luchtdruk sloeg Daan tegen de grond en kwam zodoende met de schrik vrij. Geluk had ook bakker P.H. Looman toen hij in de boomgaard achter de bakkerij wat hout aan het sprokkelen was. Ook hij werd door de luchtdruk van een vlak bij hem ontploffende granaat tegen de grond gesmakt. Ongedeerd maar letterlijk en figuurlijk sprakeloos van schrik kwam hij, helemaal onder de modder en zo zwart als een Zwarte Piet, zijn huis weer in gehold. De granaat had een diepe kuil achtergelaten en in een meters brede cirkel daaromheen waren dikke boomstammen als luciferhoutjes afgeknapt.
Ook zijn beide zoons Max en Willie was het lot welgezind. Ondanks alle granaten en kogels bleven ze trouw de Wamelse bevolking van brood voorzien. Echt ‘zwaar weer’ was het als zelfs de bakker op de tweede trede van de keldertrap van zijn klanten betere tijden afwachtte. Dat deden ze alleen als er in de onmiddellijke omgeving een ‘onweersbui’ was uitgebroken. Dat hun paardje dan van de schrik met kar, maar zonder bakker, de richtste weg naar de bakkerij nam, was een normaal verschijnsel geworden.
Trouwens ook de wegen waren alles behalve gemakkelijk berijdbaar. Tanks hadden de huidige Viaductstraat met diepe sporen onberijdbaar gemaakt. Het was zelfs zo dat de tanks de tuintjes voor de woningen van de Schuytstichting en de naast de weg gelegen weilanden als ‘weg’ in gebruik genomen hadden. Toch kwam de bakker er door. Toen Looman de burgemeester eens aansprak over de levensgevaarlijke broodbezorging in Wamel zei Ditters, staande bij de dorpspomp: ‘Je kunt toch moeilijk verwachten dat de mensen onder deze levensgevaarlijke omstandigheden bij jou het brood moeten komen halen?’ Ongetwijfeld dacht de burgervader daarbij aan de tekst uit de Bijbel: Het is beter dat één mens sterft dan het gehele volk !
Op 3 februari komen er Duitsers over aan de Molendijk. Bij de wisseling van de wacht sluipt een jonge Duitse soldaat van achteren naar de stelling daar en werpt er een granaat in. De zwaargewonde Canadese soldaat weet de Duitser nog met zijn mitrailleur neer te schieten. Het bleek dat er ook toen nog verraad in het spel was. In een huis vlak achter die post woonde een familie die Duits gezind was. Vanachter een raam in de voorgevel op de zolder werd met kaarslicht geseind als er wisselingen van de wacht waren en de kans van slagen bij een aanval het grootste was. Een van de vrouwelijke familieleden werd door de Intelligence dienst van de geallieerden dronken gevoerd tijdens een verhoor. Ze werd loslippig en zodoende kwam men achter de precieze toedracht.
Op donderdag 8 februari beleeft Wamel een van de zwaarste nachten. Men telt in een paar uur meer dan vijfhonderd granaten. Grad van Dreumel schrijft hierover: `Donderdag vreeselijken nacht half 4 begon een verschrikkelijk spervuur dat tot 6 uur duurde. Honderden mortieren en granaten werden geschoten die op de huizen en gebouwen vielen. In de Dorpstraat werd met alle vuurwapens gevochten door Duitsers en Engelsen. De Duitsers die in de nacht weer overgekomen waren vernielden met pantservuisten veel in de huizen van G. van de Zande en Buizink. Twee Engelsen gedood, verschillenden gewond, 2 B.S.-ers meegenomen. Slechts twee dagen waren de Canadezen weg, die zouden ze beter ontvangen hebben. Een ieder was ‘s morgens blij dat ze ‘t nog levend afgebracht hadden.’
De slachtoffers waren echter geen Engelsen, maar Amerikanen. Nog nooit waren de Duitsers er in die oorlogswinter in geslaagd zo massaal al schietend de Dorpsstraat binnen te vallen, maar de rust die weerkeerde was een stilte voor een geheel andere storm. We lezen hierover in het dagboek van Jan van Kessel: ‘Toen het licht werd en alles weer rustig was, gingen we kijken wat er allemaal gebeurd was. Vooral in de Dorpsstraat was haast geen huis of het had een voltreffer gehad. En om 8 uur gingen we naar de kerk, we gingen binnendoor, want er was kerkdienst in de sacristie, want in nood leert men bidden. Zo ook met ons. Toen we goed en wel in de kerk waren moesten we weer naar de kelder, om 9.30 gingen we weer naar huis. We waren nog geen minuut thuis of we moesten weer naar de kelder vluchten en zaten goed en wel in de kelder of we hoorden een geweldige klap. ‘t Was net of we in de kelder nog omhoog gingen. We merkten dat er een vliegende bom in de buurt gevallen was…’
Diezelfde morgen waren na de nachtelijke beschieting Piet van Lent en zijn broer Frans weer eens bezig om op het tramstation de pannen goed te leggen en de ergste gaten te dichten. Intussen vielen er verderop in Wamel, bij de katholieke kerk weer nieuwe granaten. Klompenfabrikant Nol den Bieman komt uit zijn fabriek en roept: ‘Man ga toch naar de kelder, het is veel te gevaarlijk daar op dat dak !’ Beiden volgen ze zijn raad op en vluchten de kelder in. Nauwelijks zijn ze daar of ze horen een geluid of er een daverende trein komt aangestormd. Onmiddellijk daarna een hevige ontploffing. Tegelijkertijd staat Gertje Schoonderwoerd buiten en ziet de vliegende bom heel laag recht op zijn huis afkomen. De VI gaat zo laag, dat hij er bijna met zijn pet naar kan gooien. Gelukkig voor hem glijdt het dodelijke monster op gelijke hoogte nog een paar honderd meter verder om zich daar in het nieuw gebouwde huis van de familie Den Bieman te boren. Als Piet van Lent naar buiten gaat om te zien wat er gebeurd is, ziet hij een grote stofwolk waar kort daarvoor nog het grote huis en de fabriek stonden. Alles ligt plat. Van de pas gebouwde boerderij van Bertus Beck, de buren, is de hele oostzijde weggeslagen. Vanaf café Kalkers tot aan de hoek Stationsstraat/Dorpsstraat zijn alle huizen zwaar beschadigd of weggevaagd.
Van het dak van de Pr. Chr. Kerk resten nog de beschadigde gebindten, alle pannen zijn er af geslagen. Ook de achterzijde van het huis van Jan Hoks is zwaar beschadigd, doordat er stukken muur zijn uitgeslagen. Maar al deze materiële schade is niets vergeleken bij het menselijke leed. De onmiddellijk toegeschoten hulp mocht niet meer baten. Nol den Bieman, zijn vrouw Elisabeth en hun zoon Johan waren op slag gedood. Hun stoffelijke resten moesten onder aanhoudend granaatvuur tot in de wijde omgeving bijeengezocht worden. Hun dochter, Marietje den Bieman was in het ziekenhuis in Nijmegen, waar ze behandeld werd voor een zware verwonding die ze op 19 januari opliep bij een granaatbeschieting. Naast de doden zijn er nog vier gewonden die naar het Nijmeegse ziekenhuis vervoerd worden. Dezelfde dag valt er ook nog een VI in de Dalenstraat in de polder, uiteraard zonder veel schade aan te richten. Op dezelfde dag valt er ook een vliegende bom op de boerderij van G. Litjens in Deest. Hier werden negen personen gedood en een fors aantal gewond.
Februari was de maand van de mitrailleurkogels. Totaal onverwacht, een granaat kon je nog horen afschieten, regende het dan kogels uit westelijke richting. De moeder van dokter Van Hoeke werd zo op zaterdag 17 februari getroffen in de Wilhelminastraat. Zij stierf kort daarna door het grote bloedverlies.
Vrijdag 23 februari begonnen de Engelsen ‘s avonds om half zeven vanuit hun stellingen met fosforgranaten op Tiel te schieten. In Wamel zag men de granaten als gloeiende ballen door de lucht suizen. Tegen de avond stond de gehele binnenstad in lichter laaie. Vanuit Wamel ziet men in Tiel de vlammen met geweldige schichten omhoog schieten. Op 24 februari liggen de Markt, gedeelten van de Vleesstraat, de Waterstraat, de Tolhuiswal en de Kleibergsestraat geheel in de as. Zondag 25 februari is de brand nog steeds niet geheel bedwongen. Overal in Wamel fladderen de met een noordwesten wind meegevoerde, half verbrande nota’s en papieren van Tielse zaken neer.
De hele maand maart blijven de zo gevreesde vliegende bommen met hun flakkerende vuurstaarten door de lucht daveren. Zolang hun onheilspellende geronk maar duidelijk klonk was er niets aan de hand, beangstigend werd het wanneer de motor van zo een VI ophield te draaien of begon te sputteren. De wetenschap dat de polder heel wat groter was dan de bebouwde kom was een schrale troost, want geen kelder was bestand tegen dit wapen.
Geluk hadden de bewoners van Huize St. Jozef in Boven Leeuwen, toen in de nacht van 26 februari zo een monster neerstortte op de Kapel. De ruim honderd bewoners, bejaarden en zusters schrokken wakker van rinkelend glas, neer vallende stukken plafond en uit de kozijnen geslagen deuren. Wonder boven wonder werd er bijna niemand gewond.
In de eerste helft van maart vielen er in Wamel nog meer VI’s, op dinsdag 6 maart viel er een in de oude Wiel en op 8 maart een in de Bonderweg. Ze richtten nauwelijks schade aan. Op 8 maart werd ook het huis van J. Gijsbers vernield. Daarnaast werd Wamel nog steeds dagelijks beschoten vanuit Tiel. Men gebruikte ook luchtdrukgranaten die vrij veel schade aanrichtten. Maandag 12 maart is een betrekkelijk rustige dag. Maar dan breekt de 13de aan. Om zeven uur ‘s avonds breekt een ware hel los. Het is de zwaarste beschieting die het dorp ooit heeft meegemaakt. Luchtdruk granaten van maar liefst 200 pond teisteren de omgeving van de kerk, Huize Henricus en de Kerkstraat. Dit gehele gebied is gehuld in een grauwe kruitdamp. Het was alsof de wereld verging. De zware granaten sloegen grote gaten in de noordgevel van de kerk.
De huizen tussen de kerk en Henricus werden zwaar beschadigd of met de grond gelijk gemaakt. Met groot gevaar voor eigen leven wist een Canadese soldaat een legerwagen die voor Henricus geparkeerd stond, weg te rijden naar de polder. De wagen was volgeladen met landmijnen. Men moet er niet aan denken wat er gebeurd was als dit voertuig getroffen was…
Antoon Schoonenberg, juist op weg naar zijn ouders, werd in de Kerkstraat dodelijk getroffen. De volgende dag trokken weer velen Wamel uit, op weg naar veiliger oorden. Sommigen omdat ze het te gevaarlijk vonden in het dorp, anderen omdat hun huizen totaal onbewoonbaar geworden waren. Omdat ook Huize Henricus zwaar beschadigd was, werd er besloten tot onmiddellijke evacuatie van alle bewoners. Drie ambulances en twee grote Canadese legertrucs brachten op 17 maart de 54 bewoners naar Den Bosch, waar ze over twee ziekenhuizen werden verdeeld.
Hoewel het wat afneemt, blijven de granaten vallen tot en met eind maart. In april zijn er dagen dat men vooral last heeft van mitrailleurbeschietingen. Op 29 maart viel de laatste VI tussen Wamel en Dreumel bij het huis van Dorus Vink. De bevrijding van oost Nederland komt op gang en daarmee ook de vernietiging van de bases waar vandaan de VI’s werden afgeschoten. De vrede leek zo dichtbij, maar uit Tiel bleken de Duitsers niet weg te branden. Op 11 april is er een laatste zware beschieting vanaf de overzijde van de Waal. Er worden een honderdtal granaten afgevuurd, die hoofdzakelijk in het westelijke deel van het dorp ravage aanrichten. Blijkbaar raakt bij de Duitsers de zwaardere munitie in de vorm van granaten en mortieren op. Er worden er maar weinig meer afgevuurd, maar in plaats daarvan wordt er nog veelvuldig met mitrailleurvuur geschoten. Het is voorjaar en het land moet bewerkt worden wil men na de bevrijding te eten hebben en om inkomsten te hebben als er aan de opbouw begonnen moet worden. Door de beschietingen moet men vaak uren in greppels liggen omdat de kogels als een regen neerdalen. Vanuit de Dorpsstraat, bij de Pr. Chr. Kerk wordt met een tank de Tielse watertoren in puin geschoten. Vanuit Tiel volgt geen reactie meer.
Op 18 april worden Arnhem en Groningen bevrijd, 21, 22 en 23 april wordt Wamel weer met enkele granaten beschoten, maar in vergelijking met wat men meegemaakt heeft de voorafgaande oorlogsmaanden vindt men dit nauwelijks noemenswaardig. Via de radio verneemt men op 26 april de historische ontmoeting tussen de Russen en de Amerikanen bij Torgan. Op 29 april wordt voedsel uitgegooid boven Rotterdam, Den Haag, Leiden en andere plaatsen in het noordwestelijk deel van Nederland. Daar heeft de beruchte hongerwinter gewoed waarvan velen het slachtoffer werden. Deze zondag 29 april is voor Wamel ook een historische dag te noemen. In de Dorpsstraat ontploft de laatste van de naar schatting ruim tienduizend granaten die op ons dorp werden afgevuurd. De eerste mei komt het bericht door dat Hitler dood is. Nu kan het nooit lang meer duren ! Vanaf 30 april wordt er geen schot meer gelost op ons dorp.
Op 2 mei capituleert de Duitse Wehrmacht in Italië en valt Berlijn. Grad van Dreumel noteert op 3 mei in zijn dagboek: ‘Het zal zoo gedaan zijn.’ Dan komt op 4 mei om 9 uur ’s avonds eindelijk het officiële bericht dat de Duitse troepen in Nederland hebben gecapituleerd. De capitulatie ging in op 5 mei, ‘s morgens om 8 uur. De onderhandelingen waren gevoerd in Hotel De Wereld in Wageningen, eigenlijk op een steenworp afstand van de plaats waar in die eerste meidagen van 1940 op de Grebbeberg zo fel gestreden was tegen de Duitse invallers. De plaats waar zovele Maas en Walers streden en hun einde vonden.
Na acht maanden van doorlopend levensgevaar kwam dan eindelijk een einde aan alle ellende. Het eens zo trotse Groot Duitse Rijk was ‘ganz kaputt’. Van pure blijdschap gaan velen de straat op om elkaar het grote nieuws te vertellen. Gezien het grote verlies aan mensenlevens -twee en een half procent van de bevolking- kan de feestvreugde niet uitbundig zijn. Toch is het een vreemde gewaarwording om na 5 mei ook weer eens de dijk over te mogen en aan het veer het zo zwaar gehavende Tiel te zien liggen.
Groepjes gewone Duitse soldaten laten zich aan het veer fotograferen met hun Engelse cigaretten, nadat ze zich hebben overgegeven aan Belgische soldaten die aan de Molendijk waren gestationeerd. Een groep NSB-ers die medio september kans hadden gezien naar Tiel te ontsnappen, werden minder vriendelijk ontvangen. Deze -voornamelijk uit Leeuwen en Dreumel afkomstige lieden- werden onder begeleiding van de B.S. van Tiel overgebracht naar Leeuwen. Met de handen op hun hoofd kwamen ze vanaf de dijk de Lakenstraat ingelopen. Het was een zonderlinge stoet die al snel de aandacht trok. Vanaf de Veerweg en de dijk werd de belangstelling voor dit transport steeds groter. Het minste wat er gebeurde was wel het minachtend spuwen naar en op de gevangenen. Ongeveer daar waar de Kloosterstraat uitkomt op de Lakenstraat hadden de begeleiders de toestand niet meer in de hand. Door het toegestroomde publiek werden ze getrapt en geschopt. Het hele groepje werd daar tegen de muur gezet. Het ‘Volksgericht’ kon beginnen. Het leek of alle doorstane leed afgereageerd moest worden op deze foute streekgenoten. Men sloeg ze met alles wat maar voorhanden was, al was het maar een pootpin, een steen of een klomp die men had uitgetrokken. Bij een inwoner van Leeuwen -een veehandelaar- werden de haren uit zijn snor getrokken. Het was een wonder dat er geen ernstige verwondingen werden toegebracht. Hoewel begrijpelijk, was dit gedrag natuurlijk niet goed te keuren.Gelukkig konden de gevangenen, zij het met moeite, in een vrachtwagen geladen worden en zo verder vervoerd worden.
Daarna kwam de nasleep van de oorlog. Velen waren nog in het ongewisse over familieleden. Niemand wist precies hoe het zat met de jongens die op 30 september weggevoerd waren. Hoe was het met de mannen die in Duitsland werkten? Hadden ze de oorlog overleefd?
Op de twee reeds genoemden -Van Oort en Melis na- kwamen allen gelukkig weer terug. Vaak pas weken of maanden later, maar ze overleefden de ontberingen.
Het duurde nog enkele maanden tot alles weer een beetje zijn normale loop hervonden had. Er was schaarste op alle gebieden. Er waren nog nauwelijks bouwmaterialen voor herstel, er was geen glas, er waren geen gordijnen te krijgen. Het gehele geldstelsel was ineengezakt. Het was een ideale voedingsbodem voor het ontstaan van een zwarte handel. Toen kwam minister Lieftink met zijn ‘tientje’. Kort gezegd kwam het er op neer dat al het oude geld ineens niet meer te gebruiken was. Iedere Nederlander kreeg één nieuw tientje om mee te beginnen. Het lijkt allemaal heel vreemd als we dat door de bril van de jaren negentig bekijken. Maar kijken we naar ons eigen dorp, dan treffen we vlak na de oorlog een plaats aan die voor de helft in puin ligt. De rest van de huizen is zo zwaar beschadigd, dat ze eigenlijk onbewoonbaar zijn. Men spijkert ramen dicht, zoekt oude planken om daar een deur van te maken. Eerst moet er letterlijk puin geruimd worden. Men heeft het geluk de zomer in te gaan. Het land kan weer bewerkt worden en men heeft enige maanden de tijd om langzaamaan alles weer een beetje op orde te brengen, zodat men de volgende winter in elk geval droog zit.
In tegenstelling tot de naburige dorpen die minder van het oorlogsgeweld geleden hadden, was er in Wamel tot 1985, toen het oorlogsmonument onthuld werd, niets wat de herinnering aan de slachtoffers van de oorlog levend hield. Het is heel moeilijk precies na te gaan wat daar de oorzaak van was. Misschien speelde wel mee dat Wamel nooit een dorp geweest is dat met zichzelf te koop liep. De oorlog was voorbij en men wilde die periode liever snel vergeten. Uit gesprekken blijkt ook duidelijk dat degenen die het zwaarst getroffen waren en die de verschrikkingen van gevangenschap, verhoren en het verlies van hun naaste familieleden zelf hebben meegemaakt, hier vaak jaren niet over konden praten. Wat zij meegemaakt hadden liet zulke diepe wonden na in hun ziel, dat ze vaak pas jaren na de oorlog met hun verhalen kwamen.
Als schrijvers van dit boek weten we maar al te goed, dat we hier slechts een beknopte weergave gegeven hebben van deze verschrikkelijke episode van onze dorpsgeschiedenis. En we mogen niet vergeten dat het oorlogsleed hiermee nog niet voorbij was. Er zou nog een nieuwe episode volgen, waarbij Wamel betrokken was omdat er dorpsgenoten heen gestuurd werden: de oorlog in Indië.