De watersnoodramp van 1925/1926 is nu 68 jaar geleden. Op zaterdag 18 december 1965 plaatste De Gelderlander een overzichtsartikel van deze ramp van de hand van de redacteur Bert Kerkhofs, omdat het bijna veertig jaar geleden was dat deze ramp zich in de nacht van 31 december op 1 januari voltrok. Hij beëindigt zijn artikel als volgt: “Wie moet de schade betalen ? Waarom heeft Waterstaat niets aan de dijken gedaan na de ramp van 1926 ?”. Er wordt geschreven en gepraat; er wordt provisorisch hersteld en er wordt touwgetrokken om de kostenverdeling, totdat uiteindelijk het Rijk de schatkist opent en over de brug komt; zij het allesbehalve royaal. Op dat punt is er weinig veranderd. Veertig jaar later trekken de Gelderse Gedeputeerden nog steeds aan de bel bij de Minister van Verkeer en Waterstaat over de hoogte van de rijksbijdrage in de kosten van urgente verzwaring van de Gelderse rivierdijken. Misschien moet eerst de geschiedenis zich nog eens herhalen… De geschiedenis van die rampzalige oudejaarsavond…’
We zijn inmiddels weer ruim dertig jaar verder en we wachten nog steeds op een betere beveiliging waarvan nu gezegd wordt dat het zo ongeveer rond het jaar 2010 klaar zou moeten zijn… Dan zou Maas en Waal dus een kleine eeuw hebben moeten wachten ! Maar ook die plannen staan al weer ter discussie en zijn er andere inzichten ontstaan.
Als de zee tekeer gaat dan is men in Den Haag heel wat doortastender, getuige het Deltaplan en vele andere voorbeelden. Het is zelfs voorgekomen dat gelden die voor de verbetering van onze rivierdijken waren gereserveerd, gebruikt werden voor het opspuiten van stranden langs de kust.
Over de noodzaak om betrokken te blijven bij de verdediging van ons woongebied tegen het water komen we aan het eind van dit hoofdstuk terug.
Keren we terug naar oudejaarsnacht 1925. Een dag of tien van te voren zeiden deskundigen dat er niets aan de hand was, men zou zelf rustig achter de dijk durven te gaan slapen. Dat soort uitspraken zijn Maas en Walers niet onbekend. In de loop der eeuwen zijn dergelijke uitspraken vaker gedaan, maar dan wel door lieden die niet zelf in de streek woonden. De plaatselijke bevolking wist wel beter.
Toen de dijk brak, stortte het water Maas en Waal binnen. Aanvankelijk bleef het Westelijk deel gespaard omdat de spoordijk Wijchen Nijmegen het water keerde, maar dat was slechts van korte duur. Deze dijk begaf het ook en het water stroomde Maas en Waal binnen. Het gat bij Overasselt werd door de stroom steeds groter en dus liep de streek steeds sneller vol. Men trachtte dit uitschuren tegen te gaan door zeilen over de afkalvende uiteinden van het dijklichaam te trekken. Twee vrijwilligers die door ooggetuigen als `echte waterratten’ beschreven worden, voeren met een roeiboot langs de dijk om zo over het gebroken uiteinde van het dijklichaam de zeilen te spannen. De stroming was echter zo sterk dat ze omsloegen en kopje onder gingen. Een van hen wist zich een kilometer verder te redden door zich aan een tak van een knotwilg vast te klampen en erin te klimmen. De ander dreef nog verder af en spoelde bewusteloos aan bij een boerderij. Daar werd hij volledig onderkoeld achter de kachel gelegd om hem weer bij te laten komen.
Het duurde tot half februari voordat er in Dreumel meer water uitgepompt werd dan er in Overasselt binnen stroomde. Pas vele weken later is het overtollige water helemaal weggepompt. Maas en Waal kan de balans gaan opmaken; een hele trieste balans. Duizenden huizen verwoest, verlies van huisraad, het vee verdronken of gestorven aan ziektes. Vee dat normaal ƒ 20,= per dier opbracht moest voor een rijksdaalder verkocht worden omdat er geen voer meer was. Er waren duizenden vluchtelingen die huis en have verlaten moesten en maanden in het ongewisse bleven of ze er nog wel ooit iets van terug zouden zien.
Niet alleen het water in de Maas stond hoog, maar ook in de Waal was de waterstand bijzonder hoog. De pont tussen Wamel en Tiel legde aan de dijk aan. Nog levende getuigen uit die tijd beschrijven dit als volgt: ‘De pont legde met de klep boven op de dijk aan.’ Zou de Maasdijk niet zijn doorgebroken die winter, dan had de Waaldijk het wel begeven. Omdat Maas en Waal vol met water stond werd de druk op Waaldijk echter weggenomen, waardoor deze dijk het gelukkig hield, want anders was de ramp helemaal niet te overzien geweest en waren ook de laatste droge plaatsen nog onder gestroomd.
Omdat men van te voren gewaarschuwd was, zijn er in ons dorp bij deze ramp geen slachtoffers gevallen. Maar dat heeft niet veel gescheeld, want men dacht aanvankelijk dat het water niet zo hoog zou komen. Ook van overheidszijde werd dit gezegd. Daarom bleven velen in hun huis en bracht men al wat zaken naar de eerste verdieping. Maar toen het water uiteindelijk kwam, ging alles veel sneller dan verwacht en was er nauwelijks tijd om nog meer zaken in veiligheid te brengen. Het was vies modderig water waar van alles in dreef wat elders was weggespoeld. Bij de vele klompenmakerijen in Maas en Waal lagen alles bij elkaar vele honderden populierenstammen opgeslagen. Ook bij de mandenmakers zat veel hout. Dit ging allemaal drijven en stroomde met het water in westelijke richting. Met name de boomstammen hebben veel schade aangericht. Ze beukten tegen de muren van de vaak kleine huizen en werkten als stormrammen waar nets tegen bestand was.
Tot overmaat van ramp stak er een storm op waardoor het levensgevaarlijk werd om nog op de vele bovenverdiepingen te blijven. Mevrouw Van Rijn van Ballegooi herinnert zich nog goed dat ze in de Hogeweg woonden en uiteindelijk naar de hooizolder moesten vluchten omdat die het hoogste lag. In de gang was een boomstam binnengedreven die tegen de muren en de zoldering beukte, want het water stond inmiddels 1,75 meter hoog. ’s Nachts werden ze van de zolder gehaald door Grad van Dreumel en Bertus Thyssen. Maar het waaide zo hard, dat ze helemaal afdreven tot de Bonderweg. Uiteindelijk wisten ze de Hollenhof te bereiken, waar ze bij Pompen langs de doornen heg opkwamen. Broer Piet had de striemen van de takken die tegen hem aan sloegen in zijn gezicht staan. Uiteindelijk bereikten ze de afrit Dorpsstraat Hogeweg. We moeten niet vergeten dat tot begin jaren zeventig de Hogeweg liep tot het RK kerkhof, bij het punt waar de Waalbandijk op de Dorpsstraat uitkomt.
Hoe redde men zich in Wamel ? Men had in elk geval het geluk dat men van tevoren gewaarschuwd was dat het water eraan kwam. Daardoor konden er in elk geval nog enkele maatregelen genomen worden.
Johan Thijssen was een van de jonge mannen die vele malen met een roeibootje op pad moest om mensen van zolders af te halen. Hij herinnerde zich enkele jaren geleden in een interview over de watersnood nog dat ze ergens kwamen om daar de mensen van de zolder te halen. Daar aangekomen bleek er ook een `toom biggen’ en `moeder varken’ mee te moeten. Het beest had haar kroost ter wereld gebracht op de hooizolder, terwijl onder haar het water tegen de balken van de zoldering klotste.
Op het stationsplein, hoek Stationsstraat/Dorpsstraat werd een grote tent gebouwd voor het vee. Er werd natuurlijk voortdurend wacht gelopen bij dit onderkomen, want daar stond een groot deel van het kapitaal van de Wamelnaren. Op een zondagochtend komt moeder Melis met een baaien schort voor, de kerk binnenstormen onder het roepen dat de tent aan het wegzakken is. Men stormt de kerk uit om het vee en wat er van de tent over is te redden.
Door de schurende werking van het water was een deel van het `Stationsplein’ weggezakt en in de golven verdwenen. De tent werd toen herbouwd in de Dorpsstraat.
Het was een tijd waarin iedereen elkaar zoveel mogelijk hielp. Men kookte soep en aardappelen in fornuispotten, men stelde huis en haard beschikbaar om gedupeerden onderdak te bieden.
Er zijn echter ook andere gevallen bekend. Zo lagen er in de Harmoniezaal hulpgoederen opgeslagen die bij inzamelingen in heel Nederland geschonken waren. Het betrof met name kleding. Bepaalde lieden wisten blijkbaar sluipwegen te vinden via een luik of een van te voren opengezet raam en zochten zo in de nachtelijke uren de beste stukken voor zichzelf uit. Degene die het toezicht had merkte dit maar kreeg in eerste instantie zelf de schuld. Hij wilde de sleutel van de zaal overgeven aan iemand die hij wel vertrouwde maar deze persoon paste hier echter voor. Ook hij wist wie de daders waren en was niet van plan het met de daders op te moeten nemen. Het probleem was dat iedereen elkaar van haver tot gort kende en men elkaar niet aan de schandpaal wilde nagelen.
De rol van burgemeester Schuyt mag zeker niet onvermeld blijven. Deze man had een zeer sociale instelling. Daarvan had hij al vaak blijk gegeven. Iedereen die een probleem had kon bij hem aankloppen en niet zelden stopte hij mensen uit eigen zak wat toe, zodat hun eerste nood gelenigd was.
Hij nam het initiatief om een stichting in het leven te roepen die gelden inzamelde voor de slachtoffers van de watersnoodramp. Met name het dagblad de Telegraaf, destijds een krant, speelde hierop in. Honderdduizenden Nederlanders droegen aan deze inzameling bij. Het merendeel van de bedragen was maar klein, maar als men zelf nauwelijks iets verdient per week, dan kan men niet veel missen en is een stuiver al een kapitaal. Van het bijeengebrachte bedrag werden na de ramp een aantal huizen gebouwd in de gehele streek. Op de meeste plaatsen stonden die bekend onder de naam `De Schuytstichting’. Ook in ons dorp staan er in de Viaductstraat nog een aantal huizen die uit die tijd stammen. In de Lakenstraat staat nog een huis dat geschonken werden door het Belgische Rode Kruis, getuige de gedenksteen in de topgevel.
De bijdrage van het Rijk was minimaal en daar had men nog lang over moeten nadenken ook. In veel gevallen leidde dit tot misstanden. Schade werd nauwelijks vergoed en de Maas en Walers moesten maar zien hoe ze weer uit hun ellende kwamen. Het uitgangspunt was min of meer: ze woonden daar voorheen al in een soort hutten, we hoeven er dus niet voor te zorgen dat er iets redelijks voor terug komt. Ze hoeven het niet beter te krijgen dan ze het voor de ramp hadden. Net iets slechter kan ook wel…