Op 19 december 1876 besluit het kerkbestuur tot de bouw van een nieuwe kerk. Als architect werd uitgekozen de timmerman Cornelis van Dijk wonende in Uden. In 1868 had hij al de kerk van Maasbommel gebouwd en de bouw van de kerk in Batenburg die in 1875 was gereed gekomen, had eveneens onder zijn leiding gestaan. Oorspronkelijk was Van Dijk een Protestantse Betuwnaar, maar hij was Katholiek geworden nadat hij in Uden met een Katholieke vrouw was getrouwd. In januari 1877 wordt samen met de architect bekeken waar de nieuwe kerk het best kan komen te staan. Plaats van keuze wordt het terrein tussen pastorie en kerkhof.
Omdat G.J. de Jong, de secretaris van het kerkbestuur op 19 december niet aanwezig kon zijn, komt op 20 februari het kerkbestuur voltallig bijeen om met algemene stemmen te besluiten tot de bouw van een nieuwe kerk. Ook de Heren Henricus van Beers (voorzitter Vincentiusvereniging), Notaris Hengst, woonachtig op de ‘Hoge-kamp’ en Adrianus Sengers nemen zitting in het bouwcomité.
Omdat Van Dijk voorlopig weinig tijd heeft wordt besloten de bouw een jaar uit te stellen. Wel krijgt de architect opdracht tot het maken van de tekening, waarbij hij de kerk van Etten-Leur eens goed moet bekijken, omdat men hier ‘in die trant’ een kerk wil. Het te besteden bedrag mag ƒ 100.000,= niet overschrijden schrijft de bisschop nadat hij de tekening had goedgekeurd. In december wordt besloten de kerk op te bouwen in twee fasen. Eerst het koor met het kruis, zodat dit gedeelte al gebruikt kan worden voordat men begint met het schip en de toren. Zodra het voorste gedeelte van de nieuwe kerk klaar was kon de oude kerk worden afgebroken. Ook had men ontdekt dat de pastorie verplaatst moet worden van de Dorpsstraat naar de St. Victorstraat. De bisschop gaat met deze wijzigingen accoord mits de pastorie niet duurder uitkomt dan ƒ 7000,= en voor de bouw van de kerk in twee fasen het goedgekeurde bedrag van ƒ 100.000,= met niet meer dan 8000 gulden wordt overschreden.
16 mei 1878 vestigt zich de architect in Wamel, eerst bij de weduwe Blankers en als hem dit minder bevalt krijgt hij een huurhuis aangeboden. Cornelis van Dijk liet zich goed betalen. Na lange beraadslagingen ging hij accoord met een honorarium van ƒ 3000,= en ƒ 200,= per maand voor het dagelijkse toezicht en vrije inwoning. De grote bouwdrukte kon beginnen: eerst de afbraak van de oude pastorie. Noodgedwongen nam pastoor Verhoeven zijn intrek bij de weduwe Blankers. Alvorens de fundamenten van de nieuwe pastorie konden worden gelegd, moesten er eerst 152 heipalen van ongeveer acht meter in de grond geslagen worden. Het begrote bedrag van 7000 gulden bleek met 20% verhoogd te moeten worden. Het bisdom gaf geen toestemming dit bedrag ad ƒ 1400,= uit de kerkekas te fourneren. De familie Schouten uit Wamel bracht uitkomst door de bisschop te verzoeken om op de graven van hun ouders een groots monument te mogen bouwen, omsloten door een gietijzeren hek. Het monument, voorstellende een meisje met in haar hand een kruis en een anker als symbolen van geloof en hoop is opgericht ter nagedachtenis van Vrouwe Johanna Maria Schouten, geboren van Ewijk en Mr. Antonius Schouten, o.a. kantonrechter van Druten en lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Johanna Schouten overleed 27 december 1873 en Mr. Antonius Schouten op 28 maart 1876. De bisschop ging gaarne accoord met dit verzoek vooral ook omdat de familie Schouten grote weldoeners van de kerk waren. Nu nog vormt dit grafmonument omsloten door het fraai gesmede hekwerk een sieraad voor ons kerkhof.
De eigenlijke bouw van de kerk begint op 7 oktober 1878. Vanaf die datum tot 9 januari 1879 worden er 429 palen van 7 tot 13 meter lengte in de grond gedreven tot op een diepte van 5½ meter (bovenkant fundering tot bovenkant kerkvloer). De kolomfundering vereist zelfs een diepte van zes meter. In maart wordt het opgaande metselwerk aanbesteed voor vijf gulden per duizend stenen. De pastoor roept zijn parochianen dringend op om met kar en kruiwagen mee te helpen bij het transport van stenen en zand, uiteraard wel gratis. De benodigde kruiwagens zijn al door het kerkbestuur aangekocht. In mei worden de leien voor het dak besteld en op 5 mei 1879 wordt de eerste steen gelegd. In november 1879 is men al zo ver dat de gewelven worden geplaatst en zelfs het glas kan worden ingezet. De eerste fase van de kerkebouw is dan voltooid en op 27 januari 1890 kan er worden begonnen met de afbraak van de oude koepelkerk. De afbraakkosten bedragen ƒ 833,=. Veel van het oude kerkmeubilair kan nog gebruikt worden voor de nieuwe kerk, zoals de kerkbanken en het orgel van de bekende orgelbouwer F.C. Smits uit Reek. Helaas is dit orgel tijdens de oorlogshandelingen in ‘44-45’ beschadigd en niet meer hersteld. Het orgel van de Drutense R.K. Kerk, ook gebouwd door F.G. Smits is intussen grondig gerestaureerd en tot monument verklaard.
Pastoor Verhoeven heeft nog juist mee gemaakt dat het glas in de ramen van het priesterkoor werd gezet. Hij overleed plotseling op 25 november 1879 als gevolg van een hersenbloeding. Hij wenste begraven te worden met zijn hoofd gelegd in de richting van de kerk, waarvan hij de voltooiing zo graag had meegemaakt. Het zou de Wamelse parochie goed van pas komen dat de volgende pastoor bepaald niet onbemiddeld was. Pastoor Verhoeven was nauwelijks begraven of pastoor Wilhelmus van Iersel (1879-1903) werd benoemd tot zijn opvolger.
Op 22 februari kon pastoor van Iersel het hoogkoor en het kruis van de nieuwe kerk plechtig in gebruik nemen. Alleen al in dit gedeelte van de kerk was zoveel ruimte dat men er gemakkelijk ‘met kar en paard’ in rond zou kunnen rijden. Ondertussen had de bisschop zijn voorwaarden voor een goede financiering van de kerkebouw aangescherpt. Er was al bepaald dat het kerkbestuur voor de financiering geen enkel vast goed zoals landerijen mocht verkopen, nu werd ook nog bepaald dat met de bouw van de boventoren pas mocht worden begonnen wanneer het kerkbestuur aan kon tonen over voldoende middelen te kunnen beschikken.
Voor de bouw van het middenschip werden 214 palen met een stelling van 25 manschappen de grond in gedreven. Toen men ook begon aan de fundamenten van de toren bleek de ondergrond zo stevig dat men van mankracht over moest schakelen op stoomkracht. Het werk ging met de stoomheimachine heel wat voorspoediger en reeds op 2 juli waren er 279 palen geslagen voor de torenfundamenten. Ook was pastoor van Iersel er in geslaagd de afbouw van de toren veilig te stellen, doordat hij bij bevriende pastoors aangedrongen had op financiële bijstand. Die pastoors moesten proberen om tegen een zo laag mogelijke rente zo veel mogelijk geld te lenen van hun gegoede parochianen. De rente mocht hooguit 2½% bedragen anders kon van Iersel het niet gebruiken. Het resultaat was ƒ 8000,= aan goedkoop geld. De smid Berkvens kreeg opdracht tot het smeden van de sponningen voor de ramen in de toren en het middenschip, terwijl aan de timmerman A.van Hellemondt het fabriceren en inzetten van de monumentale middendeur en de beide zijdeuren werd gegund. Zonder twijfel keek heel Wamel ademloos toe toen op 5 juli 1881 het door smid Berkvens gesmede kruis met een gewicht van 600 kilogram op de 75 meter hoge torenspits werd geplaatst. Nadat de kerk in de loop van 1881 verder was ingericht met het plaatsen van banken, preekstoel en biechtstoelen kon in januari 1882 de gehele kerk in gebruik genomen worden. De plechtige inzegening vond plaats op 6 augustus 1883 en werd verricht door de bisschop van ‘s-Hertogenbosch Mgr. A. Godschalk. De inzegening was voor Katholiek Wamel een historische gebeurtenis. De kerk was prachtig versierd met een schat aan bloemen. Notaris Hengst en zijn echtgenote hadden ze voor deze gelegenheid op de ‘Hogekamp’ met zorg geteeld en geheel gratis ter beschikking gesteld. De leiding van de organisatie van ontvangst en versiering was in handen van Mej. Henriëtte Schouten. Zeer voldaan schreef pastoor van Iersel in zijn memoriaal: ‘De kerk was die dag zo mooi versierd dat men zich in een hemelse bloementuin waande’.
Over de kosten van de verdere inrichting van de nieuwe kerk had het kerkbestuur weinig te klagen. In 1882 schonk de weduwe Blankers het imposante, fraai gebeeldhouwde, bijna 10 meter hoge hoofdaltaar. De beide andere altaren werden geschonken door pastoor van Iersel en Henriëtte Schouten. Bij gelegenheid van zijn zilveren bruiloft schonk Jacobus de Jong in 1884 de communiebank terwijl in het zelfde jaar de kerk-weldoenster Blankers opdracht gaf tot het aanbrengen van vijf fraai gebrandschilderde ramen achter het hoofdaltaar. Ook liet ze in 1886 de eenvoudige plavuizen vloer in het priesterkoor vervangen door een veel duurdere parketvloer.
Pastoor van Iersel liet de vloeren bij de beide zijaltaren overeenkomstig vervangen. Een ander kerkmeubel, de doopvont werd geschonken door een bescheiden personage die onbekend wenste te blijven. Nadat in 1890 H. van Beers bij gelegenheid van de Eerste H. Communie van zijn zoon Jan de eikenhouten balustrade van het zangkoor had geschonken, zorgden pastoor Van Iersel samen met de weduwe Blankers in 1892 voor het aanbrengen van een preekstoel die in hout gesneden een viertal gebeurtenissen uit de bijbel voorstelde. Het daaropvolgende jaar werd het kerkinterieur fraai beschilderd terwijl er tevens nieuwe banken geplaatst werden. In 1895 voltooiden pastoor van Iersel en de weduwe Blankers hun activiteiten ter verfraaiing van de kerk met de financiering van de luidklokken, het torenuurwerk en de bijbehorende vier wijzerplaten.
Een omgevallen petroleumlamp in de schuur van bakker Van Welie (thans Looman) bezorgde pastoor Van Iersel ongetwijfeld een slapeloze nacht. Deze brand die op 4 januari ‘s avonds om half elf was ontstaan verwoestte in korte tijd schuur, achterhuis en een grote berg opgestapeld brandhout van bakker Van Welie. Dankzij het optreden van de Wamelse brandweer bleef het woonhuis van Van Welie en het pas gebouwde huis van Van Doesburgh (nu Dorpsstraat 27/29) gespaard. Maar zelfs de te hulp geroepen spuitgasten uit Leeuwen konden niet verhinderen dat op het erf van Van Dreumel (nu Dorpsstraat 40) eveneens een grote schuur, een mijt hooi en een hooiberg in vlammen opgingen. Tot in de verre omtrek stond de slanke Wamelse toren in een zacht rode gloed. Gelukkig kregen de vonken geen vat op de leien van het kerkdak. Tegen half drie ’s nachts was men de brand meester en kon de pastoor weer rustig gaan slapen.
Doordat in 1900 Leeuwen Beneden een zelfstandige parochie werd, daalde het aantal parochianen van 1480 naar 1200. Ter compensatie van dit verlies verplichtte Leeuwen Beneden zich tot een schadevergoeding van ƒ 3500,=. Elke Zondag na de `late Mis’ van tien uur ging pastoor van Iersel op bezoek bij de toenmalige Wamelse burgemeester, de Protestantse baron J.J.H. van Delen, woonachtig op de `Lakenburg’. Of er toen al sprake was van een oecumenisch gesprek tussen de pastoor en de Protestantse burgemeester is onzeker. Wel was de baron kennelijk enthousiast over dit wekelijkse contact getuige zijn gezegde: ‘Pastoor van Iersel is een echte Heer, met hem kun je tenminste praten’. Pastoor van Iersel overleed op 18 maart 1903. De Nieuwe Tielse Courant schrijft dan: ‘Deze pastoor onderscheidde zich niet door een ijdele woordenkraam of nutteloze disputen. Ook krenkte hij niet de gevoelens van zijn medemensen. De armen en de kinderen lagen hem na aan het hart. Rijk gezegend aan aardse goederen was het hem een genot zijn kerkgebouw zo goed mogelijk te sieren, zonder daarbij de vele armen in zijn parochie te vergeten.’
De uit St. Michelsgestel afkomstige pastoor Marinus Kluytmans (1903-1907) was geen onbekende in Maas en Waal. Ruim vier jaren was hij werkzaam geweest als kapelaan in het naburige Alphen. Bij zijn installatie op 17 april 1903 bood burgemeester H.W. van der Sijp hem namens zijn parochianen een bedrag aan van ƒ 145,=. Dit bedrag spendeerde de nieuwe parochieherder aan een vaantje voor het H. Sacrament en voor een ‘Best’ baarkleed. Nog geen vijftig jaar oud overleed pastoor Kluytmans reeds op 29 januari 1907. Hij werd beschreven als een man, goed, zachtmoedig en eerbiedwaardig.
Het communiekleed en vier rood geborduurde superplies die de damesvereniging ‘Pro Ecclesia’ reeds klaar had liggen voor de viering van het 25 jarig priesterjubileum van de zo plotseling overleden pastoor Kluytmans kon nu als welkomstgeschenk aangeboden worden aan pastoor Henricus Heurkens (1907-1944). Zoals zoveel pastoors was ook pastoor Heurkens afkomstig uit een gegoede boerenfamilie. Geboren in Beers werd hij, amper 24 jaar oud, op 19 juni 1886 tot priester gewijd. Nadat hij onder andere elf jaar kapelaan was geweest in de St. Jacobsparochie in ‘s-Hertogenbosch werd hij op 15 februari 1907 geïnstalleerd als pastoor van Wamel. Wamel had dan wel een kerk die als een groots monument, vooral dank zij de 75 meter hoge torenspits, de wijde omgeving beheerste, maar dit trotse bezit bracht ook veel financiële zorgen met zich mee. Reeds in 1911 moesten grote delen van het leien dak van kerk en toren worden vernieuwd. In de loop van de volgende jaren traden verzakkingen in de vloer van het priesterkoor op, die zelfs zo erg waren, dat de beide zijaltaren moesten worden afgebroken om, na herstel van de ondergrond, opnieuw opgebouwd te worden. In 1916 werd de tot dusver gebruikte acetyleen-verlichting in kerk en de pastorie vervangen door elektriciteit, aanlegkosten: ƒ 925;. Bovendien werden vijf smeedijzeren kroonluchters à ƒ 150,= per stuk aangeschaft voor verlichting van het priesterkoor en het middenschip. Voor het schoonhouden van de kroonluchters schafte men tegelijkertijd een soort brandweerladder aan waarvan de hoogste trede toch nog altijd zo’n acht meter verwijderd was van de top der gewelven. Met meters hoge plumeaus moesten dan vanaf de ladderstellage de spinnewebben verwijderd worden.
Een belangrijke bron van inkomsten vormde indertijd de vier jaarlijkse bankenverpachting. De banken waren verdeeld in drie klassen. ‘Eerste klas’ uiteraard de banken in de middenbeuk en ‘tweede klasse’ de meer naar achter geplaatste banken. De banken in de zijbeuken, van waaruit men geen zicht had op het altaar, golden als ‘derde klas’. Het duurste waren de stoelen voor de eerste rij banken. Die kostten dan ook telkens 15 cent, later verlaagd tot 10 cent. Achter de banken in de middenrij stonden stoelen à raison van 3 cent. Had men maar heel weinig te verteren, dan waren er altijd nog de zogenaamde ‘gemeenbanken’ achter in de beide zijbeuken. Men had van daaruit geen enkel zicht op hetgeen zich in de kerk afspeelde, maar men kon er wel gratis plaats nemen. De vierjaarlijkse bankenverpachting gebeurde bij opbod. Op de voorste banken zat men het deftigst, zodat het niet zelden voorkwam, dat ‘outsiders’ die daar feitelijk niet ‘thuis hoorden’ de prijzen behoorlijk konden opdrijven. Het was in feite meer een gelegenheid om de vooraanstaanden even te pesten, dan dat ze persé in zo een voorname bank wilden zitten. Het was niet bepaald een religieuze bijeenkomst zo een verpachting van kerkbanken. Wel bracht het geld in de kas en het leverde vaak veel stof tot praten op.