Rond 1900 werd een begin gemaakt met de aanleg. In de zomer van 1901 ging het met het grondwerk aan de lijn zeer voorspoedig. De arbeiders verdienden 15 cent per uur, ze werkten 10 uur per dag en hadden dus een daggeld van een daalder. Een zesdaagse werkweek leverde dus 9 gulden op. Ter vergelijking: op een steenfabriek verdiende men ƒ 5,58 per week.
Bij het aanleggen moesten natuurlijk ook bomen gerooid worden, de maatschappij was daar echter heel zuinig mee. Dit zou later een machinist een buil op zijn hoofd kosten, omdat hij vanuit zijn locomotief naar buiten wilde kijken en toen zijn hoofd tegen een boom stootte. Dat zuinige kwam, omdat ze anders rooigeld zouden moeten betalen en dat wilden ze niet.
Dat de tramverbinding toch wel belangrijk was, bleek wel uit het jaar 1903, toen waren namelijk Franse zusters van de congregatie ‘Filles de la Sagesse’ als vluchtelingen neergestreken op Huize Boldershof en stichtten daar een zwakzinnigeninrichting. Zonder een tramverbinding zou die er nooit gekomen zijn.
Ten tijde van de aanleg gebeurden er verschillende ongelukken. In Weurt bijvoorbeeld probeerden jongens vaak op de wagen te springen om zo mee te rijden. Bij zo een sprong tuimelde een jongen van de wagen en kreeg het achterste wiel over zijn borst. Binnen korte tijd overleed hij. Hierna moest de tram daar voortaan stapvoets rijden en werd de tram op dat gedeelte voorafgegaan door een man met een rode vlag. Later na de officiële opening zou dit weer worden ingetrokken.
Het nieuwe baanvak voor Wamel schoot ook lekker op. Wel lag er bij de wisseling van weghelft op de Hogeweg bij de R.K. kerk een gevaarlijke bocht. In die bocht gebeurde het regelmatig dat de machinist één of twee van zijn wagons verloor, zonder dat hij er op de stampende en sissende locomotief iets van merkte. Bovendien lag daar ook nog een wissel met een mogelijkheid om de locomotief te kunnen keren. Dat was nodig omdat er eens per jaar paardenmarkt was en de tram dan niet door de Dorpsstraat naar het eindpunt kon om daar te keren.
De tram werd getrokken door een locomotief van het type Backer & Rueb, op de foto is duidelijk te zien dat er aan de zijkant geen ramen in zaten. Bij slecht weer en `s winters werd daar een zeildoek voorgespannen. Maar het zal duidelijk zijn dat het dan geen pretje was om machinist te zijn. De machinist bediende de locomotief aan de zijkant, dus niet zoals bij veel oude stoomtreinen aan de achterzijde. De stoomketel werd gestookt met briketten die in de locomotief lagen opgestapeld.
Op 1 augustus 1902 werd het baanvak geopend. Er was een pracht van een station in Wamel gekomen, in de volksmond ‘D’n Bout’ geheten. Het was een bijzonder bouwsel, in feite was het een kunstmatig, aan het einde van de Dorpsstraat aan de Tielse kant, aangelegde zandplaat van enkele tientallen meters doorsnee en wel zo dat deze haaks op de Dorpsstraat was geprojecteerd. Er was een waterkolom, een flinke ruimte voor aan- en afvoer van het vee en goederen en een drie- of viertal sporen.
Bij de opening gaf harmonie ‘Koningin Wilhelmina’ voor het café van Van der Sijp een concert.
In de tram had je eerste klas en tweede klas. Het kwaliteitsverschil tussen deze twee klassen bestond in hoofdzaak uit de stand van je medepassagiers. Het ‘volk’ zat op houten banken, de ‘heren’ op rood fluwelen kussens.
Gewoonlijk was er één tramrijtuig achter de locomotief gekoppeld, dan een postrijtuig en dan een goederenwagon. Maar in de oogsttijd of op dagen van belangrijke markten waren er meerdere wagons aan gekoppeld. Daarmee werden dan suikerbieten en aardappelen vervoerd. Het was dan niet ongebruikelijk dat er zeven goederenwagons achter het locomotiefje gekoppeld werden. Er heerste dan grote bedrijvigheid op D’n Bout. Vee stond vastgebonden aan het hek aan de noordzijde van het rangeerterrein. Er stonden diverse boerenwagens die gelost moesten worden.
Normaal kon de locomotief de wagons wel trekken, maar bij slecht weer en vooral ‘s winters bij sneeuw en ijzel werd het moeilijker. Het kwam dan wel eens voor dat de locomotief losgekoppeld moest worden om de rails eerst ‘schoon’ te rijden. Een moeilijk punt in dit opzicht was altijd de helling bij de overgang Dorpsstraat Hogeweg bij de R.K. kerk. Vaak werd er dan een zwaarder type locomotief ingezet, die door het grotere gewicht wat meer grip op de gladde rails had. Aan de voorkant was deze dan nog voorzien van tenen vegers om de baan sneeuwvrij te maken.
Ondanks het gemopper over de hoge tarieven van de tram was de tram bijna onmiddellijk een succes.