Vlak bij de Waalbandijk, ter plaatse in Wamel bekend als de ‘Groene Dijk’, staat aan de Dorpsstraat het pand, waarin tot 1899 het Gemeentehuis was gevestigd. Sedert de nieuwe huisnummering in 1960 wordt dit gebouw met nummer 90 aangeduid.
Op een oude ansichtkaart ziet men aan de westzijde een publikatiekast en een toegangsportaal afgebeeld.
Vermoedelijk zal dit bakstenen T-huis, dat een beeldbepalend onderdeel vormt van de historische bebouwing aan de Wamelse Dorpsstraat, in de eerste helft van de vorige eeuw zijn gebouwd, terwijl er nadien verschillende verbouwingen hebben plaats gehad.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de gemeentewet van 1851, moesten de samenstelling en inrichting van de gemeentebesturen worden geregeld. Daarom werd er in dat jaar een nieuwe gemeenteraad gekozen, die bestond uit de volgende personen: Willem van Elk, Azn; Gijsbert Elsen; Gerardus Jacobus de Jong; Gradus Krijnen; Johannes Jacobus Kuppen; Francis Antoon van Mook; Matthijs Mulders; Jan Rudolphus van Oijen; Mr. Antonius Schouten en Zeger Smits.
Wethouders waren voornoemde Johannes Jacobus Kuppen, notaris te Leeuwen en Gijsbert Elsen, grondeigenaar te Wamel. Voorzitter van de gemeenteraad was burgemeester George Joachim Kolfschoten, terwijl Johannes Nicolaas Meijnhardt fungeerde als secretaris.
Kolfschoten, die van 1851 tot 1865 burgemeester van Wamel was, werd 14 juni 1865 tot notaris in Gendringen benoemd. Hij was tevens schoolopziener in het negende district van Gelderland. Opvolger van Burgemeester Kolfschoten werd Jonkheer Jacob Jan Hendrik van Delen, die op ‘De Lakenburg’ woonde. Jonkeer van Delen overleed op 59-jarige leeftijd, waarna H.W.J.C. van der Sijp, te voren raadslid, burgemeester werd.
Het is voor de lezer wellicht interessant in vogelvlucht terug te blikken op de wijze waarop -globaal bezien- de bestuursvorm voor die tijd geregeld was.
Omstreeks de 14e eeuw bestuurde de Burggraaf of Ambtman, als vertegenwoordiger van de Hertog van Gelre, met de ‘Gerfden’ het ‘Amps van tussen Maes en Wael’. De geërfden waren de stemgerechtigde ambtsjonkers. Het bestuur omvatte in het begin dijk- en algemene bestuurszaken en nadien kwamen daarbij ook belasting- en justitiëlezaken.
Het plaatselijke bestuur in de dorpen, of wel buurtschappen, berustte oorspronkelijk dus bij de geërfden. Twee door hen benoemde buurmeesters, oefenden het toezicht op de wegen uit en zij zorgden tevens voor orde en veiligheid.
Geleidelijk aan veranderden de buurtschappen in ‘Kerspelen’, die aanvankelijk kerkelijke en onderwijs belangen behartigden. In 1795, toen de Fransen ons land binnen vielen en de Republiek der Verenigde Nederlanden een einde nam, traden er verschillende veranderingen op. Er werden departementen en arrondissementen ingesteld.
In 1810 werd het gebied ten zuiden van de Waal –‘Les Bouches du Rhin’- bij het Franse Keizerrijk ingedeeld, waar dus ook Wamel toe behoorde. Het werd een ‘Mairie’, een ambtsgebied met een Maire (burgemeester) aan het hoofd.
Krachtens de Grondwet van 1815 werden Hoofdschoutambten en Schoutambten ingesteld. Zo waren Wamel en Leeuwen tot 1818 elk een afzonderlijk schoutambt. De schout, die door de Koning werd benoemd, werd door twee gemeenteraadsleden bijgestaan. Deze ‘assessoren’ zoals ze genoemd werden en de overige gemeenteraadsleden, werden benoemd door de Staten van Gelderland. De Hoofdschout in Nijmegen hield toezicht op het plaatselijke bestuur. Van rechtstreekse verkiezingen kon dus niet worden gesproken.
Bij reglement op het bestuur ten plattelande van 1825 werden de schoutambten opgeheven en werd het ambt van schout vervangen door dat van burgemeester. Er kwamen meer raadsleden en de assessoren (te vergelijken met de tegenwoordige wethouders) werden door de Commissaris des Konings benoemd.
Genoemd reglement schreef onder andere ook voor dat de gemeenteraad de grondeigenaren moest horen in zaken waarin laatstgenoemden belang konden hebben.
De gemeentewet van 1851, waarop nog steeds ons hedendaags gemeentewezen is gebaseerd, deed genoemd reglement van 1825 verdwijnen. Door deze fundamentele wijziging van het gemeenterecht in 1851, onder het bewind van de liberale minister Thorbecke, moest er halverwege de vorige eeuw een nieuw gemeentehuis komen. Het reglement van orde van de Raad der Gemeente Wamel uit 1851 vermeldt namelijk dat ‘bij ontstentenis van een eigendommelijk gemeentehuis, de Raad zijn vergadering houdt op een door hem geschikte plaats, zoveel mogelijk in het midden der gemeente.’
Kennelijk heeft de raad aanvankelijk korte tijd een tijdelijke oplossing gezocht om te kunnen vergaderen en de administratieve werkzaamheden te verrichten, maar al spoedig bleek het noodzakelijk om naar een definitieve oplossing te zoeken. Zo lezen wij in de gemeenteraadsnotulen van 22 januari 1852, dat burgemeester Kolfschoten de raad meedeelt; dat twee commissieleden (J.J. Kuppen en G. Elsen), benoemd voor het zoeken naar enige lokalen, die zouden moeten worden gehuurd voor de secretarie en in de raadsvergaderingen ‘bezwaar hadden gemaakt, om hen opgedragen taak te volbrengen.’De zaak kon dus zijn beslag nog niet krijgen’, concludeerde de burgemeester als voorzitter van de commissie. Voorts merkte hij op: ‘niet werkeloos te mogen blijven’ Daarom had hij -onder nadere goedkeuring van de gemeenteraad- zelf een voorlopig huurcontract gesloten, dat hij de raad ter goedkeuring aanbood.
Na enige beraadslaging werd die huurovereenkomst met algemene stemmen goedgekeurd en ontving de burgemeester machtiging een definitief huurcontract aan te gaan.
Voor de ‘gemeentekamer’, waarin hoofdzakelijk de vergaderingen van de raad en van de burgemeester en wethouders werden gehouden, werd een huurbedrag van ƒ 10,= en voor de secretarie ƒ 40,= per jaar overeengekomen.
Zover kan worden nagegaan betrof dit huurcontract het hiervoor genoemd pand aan de Dorpsstraat in Wamel, destijds met huisnummer 170 aangeduid.
Voor dat het gemeentehuis daar werd ‘ingericht’ moest er blijkbaar hoognodig wat aan het interieur gebeuren. In de B en W-vergadering van zaterdag 31 januari 1852 -de bijeenkomst begon in de late namiddag om 5 uur- geeft burgemeester Kolfschoten te kennen ‘dat de gordijnen ter secretarie van dien aard waren, dat dezelve door nieuwe moesten worden vervangen’.
Hij stelt groen papier voor, hetwelk voor ƒ 4,75 te bekomen was, waartoe wordt besloten.
De burgemeester wordt ‘geautoriseerd’ dat uit te voeren, onder de opmerking, dat: ‘die gordijnen, evenals de aangeschafte lessenaar, tabouretje, ladder, boekenkast en kistje voor de bewaring der acten bestemd, op den staat der eigendommen der gemeente dienen te worden vermeld’.
Op de benedenverdieping aan de oostzijde van het inmiddels gehuurde pand zou de raadzaal geweest zijn, waar ook de huwelijken werden gesloten. Het westelijk deel werd vermoedelijk bestemd voor het secretarie, ofwel de schrijfkamer van het gemeentehuis. Daar zullen hoofdzakelijk de burgemeester en de secretarie hun administratieve werkzaamheden hebben verricht. Van ambtenaren of enige ander administratief personeel was in die tijd zo goed als geen sprake. De enige die af en toe zitting gehouden zal hebben was de gemeente-ontvanger.
Toch moeten de administratieve werkzaamheden zich aan het eind van de negentiende eeuw hebben uitgebreid, want het is bekend dat de latere gemeente-secretaris Willem Egbertus van Oijen, omstreeks de eeuwwisseling reeds op de secretarie aan de Wamelse Dorpsstraat werkzaam was. Toen het gemeentehuis in 1901 al 2 jaren in Beneden-Leeuwen stond, verhoogde de raad zijn salaris namelijk met ƒ 50,= per jaar, waaruit af te leiden valt dat hij volledig in dienst van de gemeente was.
Maar zo ver is het nog niet, keren we terug naar Wamel. Het overige gedeelte van dit riante gebouw werd later bewoond door de toenmalige secretaris Johannes van Wichen, die van Dreumel afkomstig was en daar op 17 januari 1842 werd geboren. Zijn ouders waren Gerrit van Wichen en Clara Storij. Van Wichen was in Dreumel ook secretaris van de dorpspolder. De Wamelse gemeenteraad benoemde van Wichen in 1868 tot gemeente-secretaris welke functie hij tot zijn overlijden in 1902 vervulde. Hij was een hoog gewaardeerde persoonlijkheid, die aller achting genoot en iedereen met raad en daad bijstond.
In het vroegere Wamelse gemeentehuis, dat thans als woning annex winkel dienst doet, was eertijds een flink boerenbedrijf gevestigd. Er werd echter ook het café-bedrijf uitgeoefend, waarin naast gezellige verpozingen de lotingen voor de Nationale Militie, verschillende verpachtingen en verkopingen werden gehouden. De bouw en indeling van het pand wijst duidelijk op een oorspronkelijk horecabedrijf. Zo werden bij verbouwingswerkzaamheden in 1961 in een dichtgemetselde kast of nis, enige grote smalle flessen wijn aangetroffen. De vinder oordeelde het echter wijselijk om de inhoud maar niet ‘aan te spreken!’
Wanneer men de voordeur binnen komt treft men nog een 15 meter lange gang aan, belegd met zware Belgische marmeren tegels. Volgens overlevering zouden die tegels uit een der vroegere Wamelse kloosters of de Nederlands Hervormde kerk afkomstig zijn.
In hetzelfde huis heeft ook geruime tijd Gijs Elsen gewoond. Gijs, die met Truda van der Wielen getrouwd was, bekleedde verschillende functies in de plaatselijke gemeenschap en was onder andere kerkmeester van de Wamelse St. Victor en Gezellenparochie. Tilly van der Wielen, die familie van Gijs Elsen was, heeft vanaf haar jeugdjaren geruime tijd in dit huis gewoond, tot dat zij in de tuin naast dit pand een nieuwe woning bouwde en met Nico van Zijl trouwde.
Zoals hiervoor reeds vermeld, was het gemeentelijk bestuurscentrum dus tot aan het einde van de vorige eeuw aan de Wamelse Dorpsstraat gevestigd, maar omstreeks die tijd begon de raad over de bouw van een nieuw gemeentehuis te discussiëren. Die voorgenomen nieuwbouw liep echter niet van een leien dakje. Burgemeester van der Sijp, die van 1890 tot 1906 Wamels eerste burger was, toonde zich om financiële redenen tegenstander van die verplaatsing. Hij wou namelijk de gemeente ‘niet op schulden jagen’ .
De raadsleden A.H.M. van Elk en W. van der Ven deden reeds in 1896 een voorstel om, gezien de uitgestrektheid van de gemeente, een nieuw gemeentehuis te bouwen ‘in het midden der gemeente’, zoals immers het Reglement van Orde al in 1851 voor het houden van de raadsvergaderingen bepaalde. Naar hun oordeel zou de financiële toestand van de gemeente daarvoor gunstig genoeg zijn, een standpunt waarmede burgemeester van der Sijp het dus bepaald niet eens was. Het is echter de vraag of burgemeester Van der Sijp helemaal eerlijk was omtrent de reden die hij opgaf. Van der Sijp was een rasechte Wamelnaar en er kunnen bij hem ook wel eens bepaalde sentimenten hebben meegespeeld om het gemeentehuis in Wamel te houden. Bovendien was dat voor hem ook makkelijker, omdat hij zelf in Wamel woonde.
Niettemin werd er een commissie uit de raad benoemd ‘om naar een geschikt terrein, in het midden der gemeente’ te zoeken. In de discussies over de plek waar het nieuwe raadhuis zou moeten verrijzen, wees burgemeester Van der Sijp er meermalen op, dat de bouw vooreerst niet in het belang der gemeente was, maar hij wenste echter wel in alle opzichten zijn hulp en steun te verlenen, wanneer de raad toch tot de stichting van een nieuw gemeentehuis zou besluiten.
Raadslid van Elk beweerde echter dat het bouwen van een gemeentehuis niet financieel nadelig voor de gemeente zou zijn, in tegenstelling tot de voorzitter, die de raad nogmaals in overweging gaf ‘de zaak mettertijd nog eens kalm te berekenen’.
Het voorstel of er een gemeentehuis zou worden gebouwd werd gesteund door de raadsleden A.H.M. van Elk, W. van Dieten, Ant. Sengers, J. van der Ven en J.J.H.M. van Mook terwijl J. van Elk, B. Tonissen, W.J. van der Wielen, A.C. Krijnen en de voorzitter (die ook raadslid was) tegen stemden. Daardoor staakten dus de stemmen.
Daarom werd een paar dagen later -op 26 mei 1897- een nieuwe vergadering belegd, waarin met 7 tegen 3 stemmen werd besloten om een nieuw gemeentehuis te bouwen. Er kon nu dus verder gewerkt worden.
Nadat verschillende mogelijkheden waren bestudeerd en diverse besprekingen aan deze materie waren gewijd, deelde de daartoe ingestelde commissie mede, dat de heer J. van Elk, ‘zoveel grond voor het nieuwe gemeentehuis en tuin voor de veldwachter gratis zal afstaan, als redelijkerwijze daarvoor benodigd zal zijn’.
Als gevolg van dit gunstige rapport besloot de raad bij acclamatie bedoelde plek aan de Zandstraat te Beneden-Leeuwen voor het nieuw te bouwen gemeentehuis aan te wijzen.
Er zat echter blijkbaar niet veel vooruitgang in de voorgenomen bouwplannen, want op 29 maart 1898 drong de heer Van der Ven er weer op aan de nodige stappen te ondernemen. Enige raadhuizen in de omgeving zouden als mogelijk model kunnen dienen. Men besloot daartoe onder andere in Heerewaarden en Kerkdriel te gaan kijken.
Twee maanden later bracht Burgemeester van der Sijp verslag uit en er werd besloten aan D. Semmelink te Nijmegen de opdracht te verstrekken om bestekplannen te maken. Hij zou daarvoor een salaris van 5% van de bouwkosten ontvangen.
Tijdens de daarop volgende aanbesteding bleken de aannemers A.W. van ’t Hullenaar te Bemmel en J.C. Kropman te Nijmegen, de laagste inschrijvers te zijn met een bouwsom van ƒ 9.779,=. Daarom werd aan hen de opdracht voor de bouw gegund.
In de loop van 1899 kwam het gemeentehuis aan de Zandstraat in Beneden Leeuwen gereed en verloor zijn voorganger aan de Wamelse Dorpsstraat zijn functie als gemeentehuis.
Tot en met de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1984 bleef echter de naam ‘Wamel’ als gemeentebenaming ongewijzigd. Op dat moment laaiden de dorpssentimenten hoog op. Er ontbrandde een felle strijd over de naam van de nieuw gevormde gemeente. De voormalige gemeenten Dreumel en Appeltern wilden nu niet ‘Gemeente Wamel’ genoemd worden en de Leeuwenaren zullen er ook niet rouwig om geweest zijn dat Wamel als gemeentenaam verdween. Na veel politieke touwtrekkerij en een hele serie fantasienamen kwam uiteindelijk ‘West Maas en Waal’ als compromis uit de bus.