Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger ons land binnen en vijf dagen later was Nederland bezet gebied. Twee maanden later, op 16 juli, werd aan het dagelijks bestuur van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, het NVV, meegedeeld dat de leiding van de vakcentrale zou worden overgenomen door de nationaal-socialist H. Woudenberg. Voorzitter Evert Kupers werd met onmiddellijke ingang ontslagen. Ondanks de strijd tegen het fascisme, die het NVV voor de oorlog steeds nadrukkelijk had gevoerd, besloten de overige bestuurders het werk van de bonden voort te zetten om de materiële belangen van hun leden zoveel mogelijk te blijven behartigen. Het Rooms Katholiek Werkliedenverbond (RKW) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) bleven min of meer zelfstandig. Zij hadden immers geen “marxistische” grondslag. Wel kwamen zij onder toezicht van een Duitse waarnemer.
De uiteindelijke bedoeling van de Duitsers was alle vakverenigingen “gelijk te schakelen” in één organisatie. Hoewel de leiding van de RKW niet erg kritisch op de bezetter reageerde, ging hen dit te ver. Toen RKW en CNV op 25 juli 1941 te horen kregen dat ook zij onder leiding van Woudenberg kwamen, legden alle bestuurders hun functie neer. In een herderlijk schrijven verbood kardinaal De Jong het lidmaatschap en het RKWV stroomde leeg. Van de 180.000 leden schreven zich er slechts 7.000 over naar het NVV. Ook het CNV stroomde leeg.
Toen de bezetter in mei 1942 het NVV wilde omvormen in het openlijk nationaal-socialistische Nederlandse Arbeidsfront (NAF), namen ook de NVV-bestuurders ontslag. De meeste leden volgden hun voorbeeld.
De RKWV in Wamel kreeg al in september 1939 met de Tweede Wereldoorlog te maken, toen de Nederlandse regering, na de Duitse inval in Polen op 1 september, de mobilisatie afkondigde. Tot de opgeroepenen behoorden ook de bestuursleden secretaris Ant. Debast en Gijsb. van Rossum. Hun vervangers waren J. van Sommeren en Piet van Wel. Joh. Vermeulen, geen lid van de RKWV, maar wel voorzitter van De Jonge Werkman, werd tot waarnemend secretaris benoemd, evenwel zonder bestuursverantwoordelijkheid. Deze bestuursconstructie bleef bestaan tot in juni 1940. Toen keerde Debast “gelukkig gezond” terug. Van Rossum -we merkten het eerder op- was dit geluk niet gegund, hij sneuvelde in de meidagen.
Al in het jaarverslag over 1939 zag de secretaris van de RKWV de situatie heel somber in. “De toekomst ziet er niet rooskleurig uit. Laten we daarom juist nu blijven werken aan de uitbreiding van de RKWV en al haar afdelingen en den Almachtige en Zijn Moeder, de Koningin des Vredes bidden dat hij ons zal mogen zegenen”.
Na de bezetting zette de RKWV ook in Wamel haar werk voorzover mogelijk voort, maar het functioneren werd steeds moeilijker. In december meldde voorzitter Vincent dat het wegens de verplichte verduistering steeds moeilijker was een vergadering te beleggen; daarvoor moest het bestuur 14 dagen van tevoren een vergunning aanvragen. En die kreeg het niet altijd. Zoals in mei 1941, toen de jaarvergadering, waarop Jan de Zwart over de herdenking van Rerum Novarum zou spreken, geen doorgang kon vinden.
Op de bestuursvergadering van 30 juli 1941 kwam kort de benoeming van Woudenberg tot commissaris van het Rooms-Katholieke Werkliedenverbond ter sprake, maar dat dit tevens het einde van het RKW betekende, was het bestuur ook op de vergadering van 13 augustus nog niet volledig duidelijk. Het merkte weliswaar op dat de RKWV in Wamel nog slechts 17 leden telde, maar wilde toch proberen “zoo spoedig mogelijk een nieuwe bode te krijgen”, nu de oude bedankt had.
Toch zou deze bestuursvergadering van 13 augustus in het Sint Henricusgebouw de laatste zijn in de oorlog. Ook in Wamel had de katholieke arbeidersorganisatie zijn tijdelijke einde gevonden.