In de Middeleeuwen was het onderwijs een zaak van de kloosters. Wamel had twee kloosters, maar niemand weet met zekerheid wanneer ze gesticht zijn. Van één van de twee weten we dat het in de eerste helft van de 15e eeuw al bestond. Toen namelijk beklaagde ‘Berta van Rijemsdick, abdis te Clareveld binnen Wamel’ zich bij Hertog Arnold -die leefde van 1423 tot 1473- dat er een non uit haar klooster was geschaakt. Die ‘non’ was de dochter van ene Hendrik Gysbertszn. Hij had zijn dochter Ida naar ‘Clareveld’ in Wamel gezonden, om er haar opvoeding te ontvangen. Zij werd door ene Gadert Eghensz ontvoerd en zij trouwden samen. Uit dit voorgaande blijkt, dat die kloosters dus in ieder geval jonge meisjes opvoedden en hen waarschijnlijk dus ook onderwezen. In 1587 vluchtte de Abdis van het Clarissenklooster, die een zus was van St. Petrus Canisius, met haar medezusters naar Nijmegen en later naar Kleef. Op 11 januari 1592 deed de Hervorming in Wamel haar intrede, want toen werden verschillende pastoors uit de omgeving gedwongen zich daarbij aan te sluiten. Rond 1609 werden alle kerken voor de Roomse godsdienst gesloten en aan de Hervormde predikanten gegeven. De goederen van de Kerk en het Kapittel Xanten, het Clarissenklooster en het andere klooster, het Begijnenconvent, werden geconfisceerd en uit de opbrengsten werden de predikanten betaald en weldra ook de koster-schoolmeesters.
Bij de vrede van Munster in 1648 werd bepaald, dat het Kapittel van Xanten eigenaar zou blijven van de goederen in het gebied van de Verenigde Nederlanden, behalve van de kerken, die inmiddels in Hervormde handen waren overgegaan. Maar het kreeg wel de verplichting om uit de opbrengst van de goederen aan de predikanten ƒ 500,= of ƒ 600,= per jaar te betalen en ook de kosten voor de koster-schoolmeester te dragen.
Het was zelfs een Roomse plaatsvervangend ambtman Balthasar van Erp, die op last van stadhouder Willem de Derde op 16 juni 1674 pastoor Boogaerts van Wamel en zijn koster liet aanzeggen, dat zij binnen 14 dagen, capel, pastorij en de schoolhuizen met alle goederen die erbij hoorden, moesten overdragen aan de predikant en de gereformeerde schoolmeester.
In de ordonnantie van 1681 wordt het onderwijzerschap ten plattelande uitdrukkelijk als hoofdberoep aangegeven, koster mocht iemand er bij zijn wanneer het aanstellen van een aparte koster financieel niet te verantwoorden was.
Al bladerend komen we in de archieven vele zaken tegen, die vaak te maken hebben met de verdiensten van de leerkrachten. Ook kosten voor onderhoud komen we soms tegen. Uit de stukken blijkt wel, dat ‘de school’ nog niet zo belangrijk wordt gevonden. Er wordt niet veel geld voor onderwijs beschikbaar gesteld. Laten we maar eens een aantal voorbeelden uit de vervlogen jaren voor het voetlicht halen, om een indruk te geven van de school uit de laatste drie eeuwen.
In 1721 verzoekt Adriaan van Echteld aan ‘alle Heren en geërfden’ dat voor het leren der arme kinderen, ‘die er bij een grote menigte zijn’, zes gulden extra uitgetrokken wordt. Adriaan van Echteld was ‘custos’ koster en tevens dus onderwijzer in Wamel. In 1725 werden hem door het bestuur van het Kerspel Wamel volgende bedragen uitgekeerd. Voor het stellen der klok ƒ 30,=, voor het leren der arme kinderen ƒ 10,=, voor de kerk aan huis en schoolhuur ƒ 50,=
In 1751 staan voor het kerspel Wamel onder andere volgende uitgaven genoteerd:
Voor Kuster G.N. van Hemert zijn loon als | |||
schoolmeester | ƒ | 40,= | |
klokkensteller | – | 30,= | |
leren aan arme kinderen | – | 20,= | |
huur schoolhuis | – | 50,= | |
__________________ | |||
Totaal | ƒ | 140,= |
In 1781 wordt besloten dat de steenkolen voor de schoolmeester niet meer worden betaald uit de kas van het kerspel. Uit welke pot ze wel betaald moesten worden is onbekend. Vanaf de Franse tijd werden de schoolhuizen echter weer wel uit de dorpskas onderhouden.
In 1795 woonden in Wamel 1070 Roomsen en 93 Protestanten. In die tijd had Pastoor Lambertus Schiks een schuurkerk in de Kerkstraat. Hij had geen bezittingen en moest leven van wat zijn parochianen hem toestopten. Voor zijn kerkschuur moest hij jaarlijks ƒ 40,= betalen aan de Familie van Deelen. In die tijd was een schoolmeester tevens koster en klokkeluider. Omdat de Roomsen geen scholen meer hadden en de gewone man toch niet lezen, schrijven en rekenen kon leren bij de Gereformeerde schoolmeester, hielden veel Roomse ouders hun kinderen maar thuis. Ze konden hen goed gebruiken als werkkracht. Zo bleven zij ongeschoold; analfabeet. Zij tekenden dan ook met een kruisje als ze een officieel stuk moesten ondertekenen en werden daarom wel ‘het kruisjesvolk’ genoemd.
In 1796 komt er een officiële scheiding van Kerk en Staat. Zes jaar later, in 1802 werd het Kapittel van Xanten opgeheven en de tienden en de onderhoudsplicht van Kerk en school gingen naar de Staat. In 1813 werden de tienden eigendom van de Domeinen.
Al kwam er in de Franse tijd vrijheid van godsdienst, er veranderde in Wamel niet veel. Kerk en school bleven in handen van de hervormden. In 1798 kwam onze eerste nationale grondwet tot stand. Ook in het ambt Maas en Waal werd een nieuw bestuur benoemd, zetelend in het ambtshuis te Druten. Het bestond uit vertegenwoordigers uit alle Maas en Waalse dorpen en was niets anders dan een administratief lichaam, dat zelfs over de benoeming van een schoolmeester een uitgebreide correspondentie moest voeren met het Departementaal bestuur.
In 1800 is F. van Hemert (38), onderwijzer in Wamel. Maar hij is ook koster en secretaris. Waarvan hij precies secretaris was wordt niet duidelijk. De gemeente geeft hem ƒ 90,= per jaar en een woonhuis dat van de kerk gehuurd is. Aan schoolgeld berekent hij 3 stuivers per maand, maar degenen die ook schrijven en rekenen leren, betalen 6 stuivers.
In Leeuwen is in 1800 Jan van de Heuvel (30) onderwijzer en tevens koster en secretaris. Hij moet het doen met ƒ 70,=. Zijn leerlingen berekent hij 4 stuivers om te leren lezen, 5 stuivers als ze ook leren schrijven en 6 stuivers als ze ook nog rekenen leren. Hij ondervindt concurrentie van verschillende Katholieke onderwijzers die huisonderwijs geven. Zij vestigen zich in Leeuwen nadat pogingen om de officiële onderwijzers af te zetten, waren mislukt.
Als er -naast Appeltern- een gemeente is waar de schoolstrijd fel gestreden is, dan is dat wel Wamel. Vooral in Leeuwen hebben de Katholieken, tegen de druk van hogerhand in, steeds bijscholen kunnen handhaven. De eerste officieel erkende bijzondere school kwam er echter pas in 1851 met Petrus Jacobus van Wiechen als hoofd. Pogingen van het Katholieke gemeentebestuur om in 1858 de openbare school, die hard aan reparatie toe was, over te nemen mislukten.
Uit 1858 dateert het volgende verslag van een schoolcommissie die de Wamelse Openbare Lagere school bezoekt (zie ook afb. kopie stuk):
‘De openbare school in het dorp Wamel met hoofdonderwijzer G.J. Kruijf, hulponderwijzer G.F. Kruijf, wordt bezocht door 155 leerlingen van 4 tot 11 jaren, verdeeld in 3 klassen, waaraan vrij voldoend onderwijs wordt gegeven in al de vakken genoemd bij art. … (onleesbaar) eerste gedeelte der vermelde wet, uitgezonderd ….(eveneens moeilijk leesbaar)
De schoolmeubelen zijn hier meer aanwezig en in beteren toestand. De commissie hoopt weldra voorstellen te doen tot aanschaffen van Schoolmeubelen, verbetering in den toestand der localen, en wat dies meer zij, maar acht zich verpligt reeds nu als haar gevoelen te moeten kenbaar maken dat eene spoedige invoering der wet op ’t lagere onderwijs in deze Gemeente zeer heilzaam op ’t onderwijs zoude werken.
De Schoolcommissie
H.A. van Mook voorzitter
…..(niet te ontcijferen) secretaris’
Vijf jaar later, op 29 december 1863 verzoekt M.H. Everts, hulponderwijzer te Wamel, om verhoging van zijn jaarwedde. Omdat het onderwijs in de gemeente volgens de voorzitter in een zeer slechte staat verkeert, stelt hij voor de adressant in plaats van een verhoging een gratificatie van ƒ 50,= toe te kennen. De raad gaat hiermee accoord.
Door de plaatselijke schoolcommissie en de Inspecteur wordt verslag uitgebracht over het onderwijs aan de school te Wamel. Een en ander zal met het plaatselijke hoofd besproken worden. Hem zal te kennen worden gegeven dat ‘tot des Raads leedwezen het onderwijs in het dorp Wamel verre beneden het gehalte is van dat het welk op de andere scholen onder dezelfde ongunstige omstandigheden gegeven wordt’. De hoofdonderwijzer zal ernstig uitgenodigd worden alle pogingen aan te wenden de tucht en orde op zijn school te herstellen en het onderwijs uit zijn treurige toestand op te heffen.
Schoolhoofd was de heer Giesen, zijn salaris was ƒ 500,= per jaar. Hulponderwijzer was M.H. Everts die ƒ 200,= per jaar ontving. Met dergelijke bedragen als jaarinkomen zal de motivatie om zonder verdere hulpmiddelen een grote groep kinderen les te geven niet al te groot geweest zijn.
Op 8 januari 1866 verzoekt hulponderwijzer M.N. Everts om verhoging van jaarwedde ‘in verhouding tot het door dezelfde ambtgenoot te Leeuwen genoten wordende traktement’. De Raad stelt vast, dat: ‘de adressant tijdens de primitaire benoeming’ zich voor gemelde betrekking tegen een jaarwedde van ƒ 200,= heeft aangeboden en als zodanig is benoemd’. Daar hij voor dezelfde werkzaamheden reeds een jaarlijkse gratificatie van ƒ 50,= uit gemeentekas ontvangt, wordt er verder aan zijn verzoek geen gevolg gegeven.
In februari 1866 komen er bij B.en W. enige rekeningen van arbeidsloon binnen, het betreft leveranties over het jaar 1865 voor de openbare schoollokalen te Wamel en Leeuwen, ten bedrage van ƒ 136,22. De rekening is als volgt samengesteld:
G.van Hellemondt, timmeren aan de toren en school Wamel |
ƒ | 34,42 | |
Joh. Schonenberg, wegens verven v.d. toren en vergulden 4 wijzerborden + leverantie |
– | 19,71 | |
Peter Soetekouw, timmerloon school Leeuwen |
– | 6,31 | |
A. Pompen, verdienste als smid school Leeuwen |
– | 13,60 | |
A. Domensino, voor verfwerk en ruiten aan school Leeuwen |
– | 48,77 | |
A. Hol koperslagerKoperen knop met toebeh. aan deur school enverdienste aan pomp | – | 3,90 | |
Berkvensverdienste als smid school Wamel | – | 6,60 | |
A. van Hellemondtwerk aan Gemeente-lessenaars met verschot van planken | – | 4,90 | |
__________________ | |||
Totaal | ƒ | 136,22 |
In 1866 treffen we een binnengekomen schrijven van het schoolhoofd te Wamel aan met het verzoek uit de gemeentekas gelden beschikbaar te stellen voor de opleiding van kwekelingen. De raad heeft wel begrip voor de goede bedoelingen maar kan zich niet met zijn voorstel verenigen. Om te voorzien in het ontbrekende schoolpersoneel zal de schoolopziener rechtstreeks door de Gemeente benaderd worden. Met betrekking tot de vergroting der school machtigt de Raad B. en W. om een plan te laten maken door een geschikte architect.
Raadsverslag 27 februari 1866:
Binnengekomen is ene missieve van de schoolopziener in het 9de district van Gelderland, over de aanstelling van een tweede hulponderwijzer te Wamel. Daar er echter tijdens de vergroting van het schoolgebouw weinig kinderen naar school gaan, zal de schoolopziener geschreven worden dat er dit jaar vooral ook met het oog op het komende zomerseizoen, minder behoefte bestaat aan zo een tweede hulponderwijzer. De gemeente hield de beurs liever nog even gesloten.
Architect Gradussen heeft intussen het bestek vervaardigd en kostenbegroting gemaakt van het nieuw aan te bouwen gedeelte der school te Wamel. Het raadslid Mr. Schouten, is voor een verlenging der school met 12 ellen, lid Elsen vindt 10 ellen voldoende. Het laatste voorstel wordt met 7 stemmen tegen 3 aangenomen, wederom heeft de zuinigheid het gewonnen van de zorg voor goed onderwijs. Verder wordt timmerman A. van Hellemondt voor een gage van ƒ 1,10 per dag benoemd tot opzichter aan de verbouw der school. Mr. Schouten stelt voor om het thans bestaande brandspuitenhuisje bij de school af te doen breken en tegen het nieuw aan te bouwen gedeelte der school te plaatsen, teneinde daardoor meer ruimte aan de schoolgaande kinderen te verschaffen, wat de algemene goedkeuring wegdraagt.
Raadsverslag 12 april 1866:
Met algemene stemmen besluit men om de aanbesteding tot vergroting der school te laten plaatsvinden op donderdag 26 april 1866 om 4 uur ten Huize van G. van Wijk te Wamel, waarna direct wordt overgegaan tot aanstelling van een opzichter. Verder wordt een voorstel van de heer Van de Donk om een wijziging in de kwartaalsgewijze betaling der schoolgelden te brengen, aangehouden tot de volgende vergadering.
Raadsverslag 19 april 1866:
Over het voorstel van Van de Donk d.d. 12-4-1866, wordt besloten dat B. en W., benevens een lid der plaatselijke schoolcommissie, de secretaris van het College machtigen, deze aangelegenheid te onderzoeken en in de eerstvolgende vergadering rapport uit te brengen.
Raadsvergadering zaterdag 26 mei 1866:
De gemeenteraad besluit dat de Hoofdonderwijzer van iedere school voor openbaar onderwijs, voor de 5de van de laatste maand van elk kwartaal een door hem opgemaakte en ondertekende staat, bevattende de namen der kinderen, die gedurende de 1ste, de 2de en de 3de maand van het kwartaal naar school zijn gegaan, te overhandigen aan de gemeente-ontvanger. De gewone kwartaalstaten zullen evenals vroeger blijven bestaan en worden ingewacht.
Op 23 juni 1866 komt de uitbreiding van de school weer ter sprake. Er wordt besloten het maken der banken voor de school publiek aan te besteden en den Architect Gradussen te verzoeken ‘ene tekening daarvan te vervaardigen met begroting der kosten’. De dag waarop deze aanbesteding zal plaatshebben wordt aan de Burgemeester overgelaten. De verandering aan ‘de privaten’ (toiletten) in het oude gedeelte der school wordt gegund ‘aan de tegenwoordige aannemer G.H. Waandern voor de som van ƒ 73,84’. Bovendien komt er toch een tweede hulponderwijzer te Wamel voor een salaris van ƒ 350,=.
Een volgend punt is een binnengekomen schrijven van den Hoofdonderwijzer aan de openbare school te Wamel d.d. 21 juni 1866 die te kennen geeft dat door de uitbreiding van het schoollokaal aldaar een groot gedeelte van de door hem ‘in bruikleen hebbende gronden onbruikbaar is geworden’ en verzoekt schadevergoeding hiervoor toe te kennen. Besloten wordt bovengenoemde onderwijzer een vergoeding toe te kennen van ƒ 1,= per meter, na opmeting door de gemeente.
Verder is er ingekomen een besluit van Gedeputeerde Staten van 6 juni naar aanleiding van een besluit van de Raad van 26 mei, waarbij men te kennen geeft dat men in verband met bovengenoemd besluit, de gewijzigde verordening op de invordering van schoolgeld aan Gedeputeerde Staten behoort in te zenden. Dit met bijvoeging van een opnieuw en gelijktijdig vastgestelde verordening tot heffing van schoolgeld, in triplo, teneinde aan de goedkeuring van den Koning te kunnen worden onderworpen.
Na langdurige beraadslaging wordt met 9 tegen 1 stem besloten, het betreffende Raadsbesluit van 26 mei in te trekken en buiten werking te stellen. Er zal bij extract dezer hiervan aan heren Gedeputeerde Staten worden kennis gegeven.
Op de vergadering van 25 oktober 1866 is er wederom een verzoek a an de orde van de heer M.H. Everts, hulponderwijzer aan de openbare lagere school te Wamel, om verhoging van zijn jaarwedde. Voor de zoveelste maal wordt met 6 tegen 3 stemmen besloten aan dit verzoek geen gevolg te geven, wel wordt bepaald, dat de aan hem jaarlijks toegelegde gratificatie ad ƒ 50,= voor het vervolg als vaste jaarwedde zal worden genoten.
Raadsvergadering van 11 april 1867:
De voorzitter brengt ter tafel ingekomen rekeningen van architect Gradussen en opzichter van Hellemondt wegens vervaardigen van bestek en plan en gehouden toezicht bij het vergroten van de school te Wamel. Deze rekeningen bedragen respectievelijk ƒ 135,= en ƒ 67,50. Men besluit de eerste rekening goed te keuren, maar de tweede te verlagen tot ƒ 35,=. Blijkbaar vond men dat Van Hellemondt onterecht te veel toezicht had gehouden, of te veel dagen berekend had. We zagen bij een eerder besluit al dat hij voor het toezicht ƒ 1,10 per dag zou krijgen.
Het hoofd der school te Wamel zal per 1 augustus de school verlaten.
In 1868 waren er in de gemeente Wamel 2 openbare scholen en 3 niet gesubsidieerde bijzondere scholen te weten: school Everts, 2 leerlingen; school Potharst, 7 leerlingen en school W. de Jager 20 leerlingen.
Op de vergadering van 28 mei 1868 worden de tekeningen voor de aanbouw van de Wamelse school voorlopig aangehouden, de heer Blankers zal eerst de stucadoor Van Beers uit Tiel raadplegen. De vergadering daarop -24 juni- brengt hij verslag uit. De gevel van het schoollokaal zal voor 75 cent per strekkende el afgezet worden met cement. Het gebouwde lokaal kan afgewerkt worden.
Op de vergadering van 9 april 1870 wordt Vincent te Wamel aangesteld als ‘kwekeling’.
Ruim twee jaar later -vergadering 24 juli 1872- wordt besloten dat de Wamelse onderwijzers een gratificatie krijgen van ƒ 25,=. Dit wordt betaald uit de post onvoorzien en men krijgt dit bedrag omdat men door het ontbreken van een tweede hulponderwijzer veel extra werk heeft moeten verrichten.
Ingevolge een uitgebreid rapport dat op de vergadering van 27 november wordt uitgebracht, zal de burgemeester het Wamelse schoolhoofd dringend verzoeken in het vervolg meer nauwlettend toe te zien op ‘de reinheid der privaten’.
Op 5 juli 1873 wordt er in ‘de Tijd’ een advertentie geplaatst voor een hulponderwijzer te Wamel tegen een jaarwedde van ƒ 400,=. Naar aanleiding van de advertentie wordt benoemd Reinier Tengnagel uit Teefelen, tot heden werkzaam te Druten, Gedeputeerde Staten verzoeken de raad de wedde van alle hulponderwijzers te verhogen tot ƒ 400,=.
28 februari 1874 behandelt men een binnengekomen schrijven van de Hervormde Diaconie uit Wamel waarin melding wordt gemaakt van het feit dat er sedert geruime tijd een bijzondere (R.K.) school wordt gehouden in een huis dat door de Diaconie is verhuurd als woning voor ‘den openbare hoofdonderwijzer’ . De diakenen krijgen als antwoord: ‘dat dit huis sedert jaren al wordt bewoond, zoodanig, dat daar nooit aanmerkingen op zijn gevallen. Zodra de huur verstreken is zal de onderwijzer de woning verlaten. Een nieuwe onderwijzerswoning zal gebouwd worden aan de achterzijde van een geheel nieuw te bouwen school te Wamel.’
In 1876 bedraagt het aantal leerlingen per 15 januari 215, per 15 april 206, per 15 juli 180 en per 15 oktober 184. We zien dat met name tegen de zomer het aantal leerlingen daalt en dat het tegen de winter weer begint te stijgen. Dit zal verband houden met het feit dat bepaalde kinderen dan moesten helpen bij de bewerking van het land of het binnenhalen van hooi of oogsten.
In de school moet beschot worden doorgetrokken tot de zoldering. Dat staat in verband met het aangebouwde derde lokaal. Laagste inschrijver is A. van Hellemondt die de klus doet voor ƒ 219,= inclusief het materiaal. Er zal nu echter volgens raadslid Hengst een derde kachel moeten komen. De raad is het met dit voorstel echter lang niet eens, de kachel in het middelste lokaal kan zodanig geplaatst worden dat de pijp hiervan uitkomt in het te verwarmen lokaal. Deze maatregel zal voldoende warmte leveren. In het middelste lokaal hoeft ook geen geheel nieuw raam gemaakt te worden, in het Leeuwense schoolgebouw is nog een ijzeren raam aanwezig dat goed in Wamel gebruikt kan worden.
Op 17 maart 1878 krijgt Potharst eervol ontslag als hoofd der school. Men besluit in ‘de Tijd’ en ‘de Wekker’ advertenties te plaatsen voor een hoofdonderwijzer – R.K., jaarwedde ƒ 650,= vrije woning en tuin. Acten voor Frans en Duits strekten tot aanbeveling. Op 2 April wordt de advertentie nogmaals geplaatst in ‘de Tijd’, maar nu zonder de vermelding ‘R.K.’. Op 2 mei wordt W.M. Domsdorf uit Millingen benoemd tot hoofd der school. Gerardus Vincent, hulponderwijzer te Afferden treedt als zodanig in dienst te Wamel. Zijn zoon en daarna zijn kleinzoon zouden later een kruidenierswinkel hebben in de Dorpsstraat.
In de vergadering van 4 januari 1879 wordt besloten dat er voor de Wamelse school een kaart van Nederland en Europa zal worden aangeschaft. Een commissie bestaande uit de Heren B. Tonissen, J. van der Sijp en W. Rutten zal een onderzoek instellen naar de toestand van het drinkwater en de privaten op de school.
Op 3 februari 1880 vraagt het hoofd een verhoging van ƒ 50,=, op 30 november verzoekt hij zijn salaris op te trekken tot ƒ 800,=. Hij beweert dat zijn vermoedelijke inkomen uit de avondschool voor Uitgebreid Lager Onderwijs ruim ƒ 200,= zou moeten bedragen. Dit onderwijs wordt echter slechts door vier leerlingen gevolgd die deze som zeer zeker niet op kunnen brengen, omdat ze allen tot de ‘minvermogenden’ behoren. De raad gaat akkoord met de verhoging tot ƒ 800,=.
Met ingang van 1 januari 1881 zal van ieder schoolgaand kind een bijdrage gevraagd worden. De tarieven zijn als volgt vastgesteld: ‘Laagste tarief 45 cent, Middentarief 60 cent, Hoogste tarief 1 gulden, bezoek avondschool ƒ 1,50, onderwijs in de Fransche en Hoogduitsche taal ƒ 5,=’. Alle bedragen gelden per kwartaal. Onvermogenden worden niet aangeslagen. Zij die zich in Wamel bezig houden met het geven van onderwijs in nuttig handwerken ontvangen ƒ 50,=. In 1881 wordt ook het plan vastgesteld om in Wamel een geheel nieuwe school te bouwen met een onderwijzerswoning. Er volgt een inschrijving van een aantal aannemers:
Petrus Leenders te Utrecht | ƒ | 18.227,= | |
Joh. van de Berg te Dreumel | ƒ | 17.896,= | |
Aaldert van Hellemondt te Wamel | ƒ | 16.198,= | |
Willem Hoes te Horssen | ƒ | 17.887,= | |
Jan van Hellemondt te Wamel | ƒ | 20.180,= | |
Joh. Verkuilen te Oss | ƒ | 13.400,= |
Omdat achteraf bleek dat Joh. Verkuilen niet voldeed aan de gestelde eisen, werd de bouw uiteindelijk gegund aan timmerman Van Hellemondt.
Als de school afgebroken wordt kan er natuurlijk geen les gegeven worden. Daarom stelt wethouder De Jongh tot 1 januari 1882 zijn koetshuis beschikbaar. Dat pand staat er nu nog steeds en is te vinden op de hoek Kerkstraat Dorpsstraat, tegenover Huize Henricus. Nu is het een dubbele woning, maar wie goed kijkt ziet in het midden van het huis in de gevel nog een gebogen rollaag van wat eens de bovenzijde van de staldeur was. Het huis van de wethouder moet er naast gestaan hebben, maar dat is geheel verdwenen.
Nu de oude school afgebroken werd, moest er ook een nieuw ‘brandspuithuisje’ en een nieuw ‘arrestantenlokaal’ komen. Deze beide ruimtes waren dus blijkbaar aangebouwd geweest aan de oude school. Uit de notulen van de raadsvergaderingen blijkt dat ze op een andere plaats herbouwd zouden worden, namelijk achter het huis van ene J. Bouwman. Of het brandweerhuisje daar ook gebouwd is was niet te achterhalen.
In 1889 verzocht het Wamelse schoolhoofd om vergroting van zijn woning met het oog op de uitbreiding van zijn gezin en de beperkte ruimte waarover hij te beschikken had. Hij vroeg het gemeentebestuur voor hem in het bovenhuis een paar kamertjes te laten timmeren. In de notulen van het bestuur staat vermeld: ‘Hierover gedelibereerd hebbende is met algemene stemmen goed gevonden, aan het gedaan verzoek gevolg te geven, wordende de kosten tot het daar stellen van de bedoelde kamertjes op ƒ 120,=.’
Op 15 februari 1890 verlaat de heer Van de Berk de Wamelse school omdat hij benoemd wordt tot hoofd van de Openbare Lagere School te Harreveld, gemeente Lichtenvoorde. Er ontstond dus een vacature in Wamel. Op 19 maart 1890 wordt hierin voorzien door de benoeming van de onderwijzer de heer Hendrikus van Zutphen. Deze benoeming zal ingaan op 1 april 1890 op een jaarwedde van ƒ 425,=. Van deze benoeming wordt kennis gegeven aan de Heren Gedeputeerde Staten en aan de Arrondissements Schoolopziener, aan het hoofd der school en aan de benoemde. Wie van 15 februari tot 1 april de lessen gaf staat niet vermeld. Waarschijnlijk moest het hoofd in die tijd de hele school voor zijn rekening nemen.
De Arrondissements Schoolopziener had zijn kantoor te Druten en de Districts Schoolopziener te Nijmegen. Op 4 maart 1890 sturen Gedeputeerde Staten een vragenlijst naar het gemeentebestuur van Wamel. Gevraagd wordt: hoeveel scholen zijn er in Uw gemeente, welke vakken worden onderwezen, wat is de leeftijd waarop de leerlingen worden toegelaten en hoe oud verlaten zij de school weer ? Het antwoord hierop luidt: ‘Er zijn twee scholen voor openbaar onderwijs in de Gemeente, één in Wamel en één in Leeuwen. Onderwijs wordt gegeven in de vakken a t/m k’. Dat betekent: lezen, schrijven, rekenen, taal, aardrijkskunde, natuurkunde, geschiedenis, zang en muziek, tekenen, gymnastiek en handwerken.
Deze term van A t/m K wordt nog gebruikt en diezelfde vakken worden dus nu nog onderwezen, alleen is daar handenarbeid en voor de twee hoogste klassen Engels bijgekomen.
Tevens worden de tarieven voor het schoolgeld herzien en vastgesteld:
a.Dag-schoolgeld 20 cent per maand voor ieder schoolgaand kind;
b.Voor het herhalingsonderwijs 25 cent per maand voor elke leerling.
Twee of meer leerlingen uit eenzelfde gezin die gelijktijdig naar school gingen kregen een korting van 10 cent voor het tweede en elk volgend kind van één gezin, dat gold zowel voor de dagschool als het herhalingsonderwijs.
Voor kinderen van ‘bedeelden’ en van hen die niet bedeeld, maar naar het oordeel van B. en W. ‘onvermogend’ waren, werd geen schoolgeld geheven. Voor ‘minvermogenden’ werd de helft van het schoolgeld berekend. Het hoofd der school moest 8 dagen vóór het einde van de maand een naamlijst der kinderen die de school hadden bezocht, toesturen aan B. en W. Het college stelde de naamlijst ten spoedigste aan de Gemeente-ontvanger ter invordering ter hand en die moest dan maar zorgen dat het geld binnen 8 dagen na het einde van de maand binnenkwam.
In de vergadering van maart 1890 gaf de voorzitter lezing van het ingekomen verslag van de toestand van het lager onderwijs in de gemeente, gedurende 1889 opgemaakt door het plaatselijk Schooltoezicht. In de raadsvergadering van 10 juni 1890 werd besloten dat de kinderen 6 jaar moesten zijn voor zij op de Openbare lagere School werden toegelaten en met veertienjarige leeftijd de school moesten verlaten. Op uitnodiging van Heren Gedeputeerde Staten werd dit laatste gewijzigd en gesteld op 15-jarige leeftijd. Later zou het weer 14 jaar worden.
Op 4 augustus 1890 werd er breedvoerig gesproken of het zeer in het belang van het onderwijs zou zijn, dat aan de Openbare Lagere School te Wamel een onderwijzeres zou worden benoemd en dat het dan wenselijk zou zijn daarvoor in de begroting voor de dienst 1891, voor de kosten van de jaarwedde te voorzien. Het zou nog tot 1 januari 1917 duren eer er een vrouwelijke leerkracht werd benoemd tegen een jaarwedde van ƒ 550,=.
In de klaslokalen stonden grote kolomkachels die gestookt werden met grove kachelkolen vermengd met gruis, (gruis is een dialect woord voor kolen-antraciet). Ook dit lezen we in de notulen van de raadsvergaderingen. Het leveren van die brandstof werd door de gemeente aanbesteed, waarvoor een uitgebreid reglement gold bestaande uit 6 artikelen, o.a. over aflevering ter plaatse, controle door het hoofd der school, betaling, enzovoort.
De school bestond in 1890 nog uit: gang en 4 lokalen en meerdere W.C.’s. De onderwijzerswoning had beperkte ruimte, want in dezelfde vergadering bracht de voorzitter ter tafel: een tekening met begroting betreffende het vergroten van het achterhuis van de onderwijzerswoning te Wamel, waarin de kosten waren geraamd op ruim ƒ 350,=. Na publieke aanbesteding werd het werk gegund aan Baltus Vermeulen te Wamel tegen de som van ƒ 339,=. De heer A. van Hellemondt ontving ƒ 15,= voor het maken van de tekening en het bestek. Tevens werd het schoolameublement aanbesteed en gegund aan A. v. Hellemondt timmerman te Wamel voor de som van ƒ 298,=.
In een volgende vergadering stelde de heer van der Sijp wéér voor als 3de leerkracht aan de Openbare School te Wamel een onderwijzeres te benoemen. Maar met 8 tegen 1 stem werd besloten een oproep te doen voor een 3de onderwijzer, tegen een jaarwedde van ƒ 475,=. In een vrouwelijke leerkracht werd toen blijkbaar nog weinig vertrouwen gesteld. In deze vacature werd met ingang van 1 juli 1891 benoemd: Victor C.T.J. Clarijs uit ‘s Hertogenbosch. In december 1891 werd besloten om met ingang van 1 januari 1892 de salarissen van de 2de en 3de, hulponderwijzer met ƒ 25,= te verhogen. Dat werd dus ƒ 500,= per jaar, men deed dit omdat in Brabant de salarissen ook ƒ 500,= waren en men bang was dat de onderwijzers daar zouden gaan solliciteren, terwijl men hier toen zeer tevreden was over het onderwijs dat deze Heren gaven. Het Salaris van de heer Vincent werd niet verhoogd, die verdiende reeds ƒ 550,=
In die tijd bestond in ieder dorp met een Openbare School een Commissie van Toezicht op het lager onderwijs, bestaande uit vijf leden. Er was een reglement van 12 artikelen waarin hun taken, rechten en plichten waren beschreven, alles in het belang van het goed functioneren van het onderwijs.
De onderwijzer van Zutphen heeft op zijn verzoek met ingang van 15 april 1892 eervol ontslag gekregen en met ingang van 1 mei 1892 werd benoemd de heer Andreas Hubertus Verberne.
Op 21 januari 1893 berichtte de Arrondissements Schoolopziener dat in verband met het aantal leerlingen, het waren er 221, een 5de leerkracht moest worden aangesteld, deze moest 24 jaar of ouder zijn en de rang van hoofdonderwijzer bezitten, hij moest dus in het bezit zijn van een hoofdakte. De Raad kon niet delen in het gedane voorstel ‘als zijnde van oordeel, dat het in deze overbodig was, zo spoedig tot de aanstelling van bedoelde onderwijzer te besluiten en wel om de eenvoudige reden, dat er geen lokaal beschikbaar was en de overbevolking tegen april zeker zou zijn opgehouden’ , op de dag dat men 14 jaar werd mocht men immers de school verlaten. Het gemeentebestuur was wel voornemens de verbouwing van de school te Wamel te bevorderen door het aanbrengen van een 5de klaslokaal. Na een schrijven van Gedeputeerde Staten waarin gesteld werd, dat bij een Leerlingenaantal van 221, het hoofd der school ingevolge de bepalingen der eerste alinea’s van art. 24 der wet op het L.O. behoorde te worden bijgestaan door minstens 4 onderwijzers, werd er onmiddellijk een oproep gedaan voor een onderwijzer met hoofdakte, tegen een jaarwedde van ƒ 650,=. Kon men het schrijven van de Schoolopziener nog naast zich neer leggen, de brief van de provincie kon niet genegeerd worden.
Tevens werd er door B. en W. en de plaatselijke Schoolcommissie in overleg getreden over het weer invoeren van herhalingsonderwijs, wat in het slop geraakt was, maar dat duurde nog even, want in juni 1894 verzocht de schoolopziener de gemeente om het vervolgonderwijs weer volledig te regelen. In de vacature van 5de onderwijzer werd benoemd Gerard Bernhard Fontein uit Alkmaar, onderwijzer met hoofdakte.
Wat was nu precies herhalingsonderwijs? Aangezien er in Maas en Waal nog geen scholen voor voortgezet onderwijs bestonden werd er op de lagere scholen vervolgonderwijs gegeven aan leerlingen die de school reeds verlaten hadden, maar zich toch nog wat verder wilden ontwikkelen. Ook in Wamel was dat reeds jaren het geval maar het ging niet altijd even goed bij dat herhalingsonderwijs, wat gegeven werd van oktober tot en met maart.
Op 8 februari 1894 constateerde het gemeentebestuur dat het herhalingsonderwijs zó was verzwakt, dat er op het laatst maar door enkele personen meer aan werd deelgenomen en men vond, dat daarom moest worden besloten aan de onderwijzers geen extra vergoeding meer toe te kennen. Omdat dit op het platteland de enige manier was zich wat meer te scholen, verzocht de Schoolopziener in juni 1894 opnieuw aan het gemeentebestuur het herhalingsonderwijs weer volledig te regelen.
26 februari 1895 werd overgegaan tot de aanbesteding van het bouwen van een 5de lokaal aan het schoolgebouw te Wamel.
De inschrijving:
A. v. Hellemondt te Wamel | ƒ | 2.282,= | |
J.A. v. Lith te Dreumel | ƒ | 2.340,= | |
C.C. Otten te Lith | ƒ | 2.245,= | |
W.v. Nuenen te Dreumel | ƒ | 2.289,= |
Deze aanbesteding had plaats ten huize van J. van Wiechen te Wamel. Besloten werd het werk te gunnen aan de aannemer Otten uit Lith. Hoewel het verschil met de Wamelse aannemer maar ƒ 37,= was, werd het werk dus zelfs aan iemand buiten de provincie gegund. Ook de schoolmeubelen voor dat lokaal mocht deze aannemer maken voor ƒ 332,=. G. v. Hellemondt had ingeschreven voor ƒ 362,=.
Na twee keer een oproep geplaatst te hebben voor een onderwijzer (zonder hoofdakte) tegen een jaarwedde van ƒ 525,= had men nog niemand gevonden. Daarom werd op aandringen van de schoolopziener besloten een oproep te plaatsen waarin het salaris werd verhoogd naar ƒ 550,=. Uiteindelijk werd met ingang van 1 oktober 1895 de heer J.G. Otten uit Tiel benoemd tot onderwijzer in Wamel, oudere inwoners van Wamel zullen hem nog wel kennen, want hij zou hier ook nog zijn 25 jarig jubileum vieren en dat was in 1920, hij ging in 1924 met pensioen.
In 1896 heeft de gemeenteraad besloten een verordening vast te stellen tot bestrijding van het schoolverzuim in de Gemeente Wamel. Deze verordening bevatte 4 artikelen:
1 Verbod van arbeid voor kinderen onder 12 jaar tijdens de schooltijden;
2 Er werd geregeld wat verstaan werd onder arbeid;
3 De straf bij overtreding werd vastgesteld;
4 De in werking treding werd vastgelegd.
In 1898 werd het onderwijs aan de Openbare Lagere School te Wamel gegeven van negen uur tot half twaalf en van twee uur tot half vijf. In de winter begon de tweede schooltijd om half twee en eindigde om vier uur, de laagste klassen om half vier, omdat alle kinderen lopend naar en van school moesten en in de winter was het vroeg donker. Met Kerstmis en Pasen had men natuurlijk vakantie. Maar niet met Carnaval, ‘Vastenavond’ noemde men dat toen. De zomervakantie was in 1907 bijvoorbeeld van 5 tot 26 augustus, maar drie weken dus. Wel waren er in die tijd wat meer vrije dagen, naast dagen als Hemelvaart en 2de Pinksterdag, ook een jubileum van een pastoor, dominee of onderwijzer en met Sinterklaas. In dit soort gevallen kon er nog wel eens vrij gegeven worden, zonder dat dat van te voren gepland was.
In 1901 werd er een ‘commissie tot wering van schoolverzuim’ ingesteld voor iedere school in de gemeente, openbaar of bijzonder. Deze commissie moest dus toezicht houden op de regeling die men in 1896 had vastgesteld.
In februari 1901 neemt de heer Clarijs ontslag wegens benoeming tot hoofd der school in Amsterdam. Op 1 maart 1901 werd de heer Frans van Oijen uit Beneden-Leeuwen, die onderwijzer was te Oijen in Noord-Brabant, benoemd te Wamel.
Zoals we al lazen werd in 1895 de aanbouw van een 5de klaslokaal aanbesteed en gegund. Maar 3 mei 1901, zes jaar later dus was de school weer te klein en kwam er bij het gemeentebestuur een schrijven binnen van de Schoolopziener waarin hij het bestuur voorstelde tot vergroting van de school in Wamel over te gaan en zolang dit niet gerealiseerd was, maatregelen te nemen, om het onderwijs in de overbevolkte school zo goed mogelijk te laten doorgaan. Er werd besloten één klaslokaal te gebruiken voor 2 klassen. Eén klas voor de middag en één klas na de middag. Men begon dan wel vroeger dan de andere klassen en ging na de middag langer door. Meester Otten en Meester van Oijen gingen deze klassen runnen en kregen daarvoor ƒ 75,= extra aan het einde van het jaar.
In 1901 werden ook de tijden vastgesteld waarin men, met speciale toestemming van het hoofd der school en de schoolcommissie, verlof kon krijgen tot schoolverzuim voor de oudere leerlingen. Dat was jaarlijks vanaf 15 juni tot en met 13 juli en van 15 tot en met 29 september. Deze leerlingen moesten namelijk vaak meehelpen bij hooien en oogsten. In 1901 kwam er ook een verzoek binnen bij de gemeente van de Commissie der Ambachtsschool uit Tiel om enige bijdragen te willen toestaan voor leerlingen die uit de Gemeente Wamel de ambachtsschool bezochten. Besloten werd ƒ 10,= per leerling uit deze Gemeente te betalen.
In 1906 liep het aantal leerlingen terug en kreeg onderwijzer J. van Os ontslag omdat er te weinig leerlingen waren voor 6 klassen.
Van de R.K. Onderwijzersbond uit ‘s-Hertogenbosch kwam er bij de gemeente een verzoek binnen om de salarissen van de onderwijzers in de gemeente te verhogen. Maar het gemeentebestuur vond nog geen termen aanwezig om dat te doen. Hieruit blijkt dat de vakvereniging toen al op de bres stond voor zijn leden en tevens, dat in Maas en Waal de salarissen niet hoog waren.
Op 20 maart 1907 overleed burgemeester Van der Sijp. De heer Schuyt volgde hem op. In 1909 was er een volkstelling waarbij ook de vier onderwijzers werden ingeschakeld. Wegens de drukke werkzaamheden die dit meebracht, werd de Kerstvakantie verlengd tot 10 januari, een meevallertje voor de kinderen. We mogen hierbij niet vergeten, dat de gemeente zelf verder nog nauwelijks personeel had.
Op 1 april 1910 vertrok meester Fontein die woonde in het ‘Nutsgebouw’, tegen-over de Harmoniezaal, op de plaats waar nu De Paspop gevestigd is. De huur voor deze woning bedroeg toen ƒ 100,= per jaar. Meester Van Oijen huurde nu deze woning en betrok het huis nadat hij in mei getrouwd was. Beneden was het woonhuis, boven was een vergaderzaal.
In 1916 werd besloten het gemeentehuis, de scholen en de onderwijzerswoningen aan te sluiten op het elektrisch net.
‘De Heemaf’, de maatschappij die het werk uitvoerde had voor het aanleggen van het elektrisch net in Wamel een leegstaand klaslokaal ter beschikking gekregen om hun materiaal op te bergen. Maar na het klaar komen van het werk, werd het lokaal erg vuil achtergelaten en er zaten zelfs gaten in de vloer. De heer Pompen stelde voor de Heemaf voor de schade aansprakelijk te stellen. De raad ging accoord en de gemeenteopzichter werd opdracht gegeven, de schade op te nemen.
Er was ook telefoon in Wamel en Mejuffrouw J. Liese was ‘telefoonhoudster’, in 1917 werd ze opgevolgd door Mejuffrouw Fr. v. Doesburg. Het telefoonverkeer was nog lang niet geautomatiseerd, dus men belde eerst de plaatselijke centrale waar dan door een plug in een contactdoos te steken de verbinding tot stand gebracht werd. Er was tevens al straatverlichting maar dat was nog maar ‘hier en daar’, en dat moest worden aan- en uitgedraaid, waarvoor mensen waren aangesteld, want in de raadsverslagen lezen we hierover: ‘De heer Elbers te Boven-Leeuwen vraagt enige vergoeding voor het aan- en uitdraaien van het elektrisch licht der avondbranders.’
De heer Domsdorf verliet de Wamelse school op 1 januari 1917. Hij woonde aan de Hogeweg in het huis waar nu de familie Den Biezen woont, vlak voor de “Tweede Pèrelaan”. Op 20 januari 1917 wordt de heer Joh. v.d. Steen benoemd als hoofd der school. De heer S. Pompen was toen wethouder. De heer Van der Steen kreeg van het gemeentebestuur aanvankelijk alle medewerking om geleidelijk aan leermiddelen aan te schaffen, die hij hard nodig vond voor het onderwijs, want daarmee was het niet zo best gesteld. Maar de samenwerking tussen school en gemeente en het functioneren van dit nieuwe hoofd der school liet al gauw te wensen over. Wat precies daarvan de oorzaak was valt niet te achterhalen.
We moeten ons realiseren dat de eerste Wereldoorlog in volle gang was. In Nederland bestond toen een distributiesysteem. Dat was echter alleen voor de bevoorrading van winkels en bedrijven, om de beschikbare goederen over het land te verdelen. Meester Van Oijen hield daarvan de administratie bij en hij kreeg een vergoeding van ƒ 600,= voor zijn werkzaamheden en een woord van lof voor zijn correcte werk.
De heer Vincent ontving een vergoeding voor zijn optreden als tijdelijk hoofd na het vertrek van de heer Domsdorf. De heer Van Oijen kreeg een gratificatie van ƒ 25,= voor het geven van gymnastiekonderwijs.
Met ingang van 1 januari 1917 is het dan eindelijk zo ver. Als eerste vrouw wordt mejuffrouw J.D. Quanjer uit Breda benoemd als onderwijzeres. Zij was tevens in het bezit van de akte handwerken.
In het zelfde jaar kwam er voor alle onderwijzers een behoorlijke salaris verbetering. Het aanvangssalaris werd ƒ 700,= per jaar. Tot acht dienstjaren kwam er iedere twee jaar ƒ 50,= bij en daarna iedere drie jaar ƒ 75,=. Hoofden genoten een aanvangssalaris van ƒ 1300,=, daarna iedere 5 jaar ƒ 50,= meer, plus vrij wonen. Eindelijk was dus de tijd voorbij, dat men bij het gemeentebestuur moest gaan bedelen voor verhoging van het inkomen. De nieuwe regeling was vastgesteld overeenkomstig het besluit van Gedeputeerde Staten van 27 november 1917. Ook bij het herhalingsonderwijs, dat weer goed functioneerde kwam er een verbetering. In plaats van 60 cent per uur werd dit naar ƒ 1,= per uur gebracht.
Op 11 november 1918 vierde de heer G. Vincent zijn 40-jarig ambtsjubileum als onderwijzer. B. en W. stelden voor hem een flink cadeau aan te bieden. Alle leden van de raad konden zich met dit voorstel ten volle verenigen en waren vol lof over deze onderwijzer. Er werd met algemene stemmen besloten hiervoor ƒ 60,= te besteden. Dat was toen een groot bedrag. Wat er voor gekocht is, of dat het bedrag in contanten werd aangeboden is niet bekend. De heer G. Vincent in de Dorpsstraat -de kleinzoon van de toenmalige jubilaris- is in elk geval nog in het bezit van een ander cadeau. Een mooi kastje dat aan de binnenkant van de deur een koperen plaatje bevat met de inscriptie: ‘Ter herinnering aan Uw 40-jarig jubileum. Uit dankbaarheid van Uw oud-leerlingen’. Op 1 oktober 1918 vertrok mejuffrouw Quanjer. De eerste vrouwelijke leerkracht in Wamel kreeg eervol ontslag en in haar plaats kwam mejuffrouw Maria Ant. van Haaren, maar die vertrok al weer in januari 1920.
Het huisonderwijs dat we reeds eerder noemden speelt ook nu nog een kleine rol. In het gemeentearchief lezen we dat mejuffrouw Theodora J.J.M de Poorter in 1918 les gaf aan Petronella M. van Kessel, geboren op 4-10-1906, wonende op ‘den Hooge Kamp’ te Wamel. Haar vader was J.J. M. van Kessel. Petronella kreeg les in lezen, schrijven, rekenen, nederlandse taal, aardrijkskunde, geschiedenis en natuurhistorie. In 1917 en 1918 gaf de heer Johannes H. v.d. Steen, vermoedelijk de hoofdonderwijzer van de Openbare School, huisonderwijs aan Gijsbertus Wilhelmus Caron, geboren 11-11-1911 en wonende op de Lakenburg. Zijn vader was notaris en Gijsbertus Caron overleed in 1992.
Het hoofd, de heer Van der Steen verliet de school op 1 september 1919 en de heer Vincent werd weer tijdelijk hoofd der school. De heer F. van Oijen tijdelijk hoofd van het herhalingsonderwijs. Per 1 januari 1920 werd het nieuwe hoofd benoemd, de heer P. van Akkeren. Op 15 april 1920 kwam Mejuffrouw Wilhelmina C.B. Boereboom, die tot 1 januari 1947 in Wamel werkzaam is gebleven.
Op 9 september 1920 besloot de gemeenteraad het aantal lessen voor het herhalingsonderwijs voor Wamel te bepalen op 304 uren voor de cursus september 1920 tot en met maart 1921. De 15e september 1920 vierde de heer Otten zijn 25-jarig jubileum op feestelijke wijze. Op 9 november werd de heer van Akkeren, hoofd der school te Wamel benoemd tot lid van de commissie tot wering van schoolverzuim.
In januari 1921 kwam er nog een onderwijzeres, mejuffrouw I. Cortenbach uit Made. Op 12 oktober 1921 moesten enkele commissies opnieuw benoemd worden. De bezetting van de commissie tegen schoolverzuim bleef hetzelfde. De nieuwe commissie voor het toezicht op de scholen werd nu benoemd voor alle scholen in de gehele gemeente, dus niet meer per dorp afzonderlijk. Hierin hadden zitting: Dhr. G.J. Meijer, vertegenwoordiger van de Bijzondere School te Leeuwen, Dhr. J.A. v.d. Zande, vertegenwoordiger van ouders van schoolgaande kinderen, mejuffrouw A. Megens, onderwijzeres en vertegenwoordigster van het Bijzonder Onderwijs te Leeuwen, Dhr. Van Akkeren, hoofd van de Openbare School te Wamel en de Zeereerwaarde heer Bronsgeest, pastoor te Beneden Leeuwen.
Op 22 maart 1921 besluiten B. en W. aan mejuffrouw Boereboom ƒ 1,50 per uur extra te betalen voor het geven van handwerken. Met ingang van 1 mei 1923 werd aan Dhr. Van der Velde op zijn verzoek eervol ontslag verleend. In zijn plaats werd benoemd mejuffrouw Cath. G.H. Boereboom te Wamel, de zuster van mejuffrouw Wilh. Boereboom, die reeds aan de school verbonden was. Deze dames hebben ‘Huize Catharina’ laten bouwen (tegenover Huize Henricus) en woonden er nog in 1950. Generaties Wamelnaren hebben van deze beide dames les gehad.
De heer Van Oijen vierde zijn zilveren jubileum als onderwijzer. Hem werd een huldeblijk aangeboden en hij werd door bruidjes en genodigden van school naar zijn huis begeleid.
Op 1 oktober 1924 krijgt de heer Otten eervol ontslag.
In de nacht van 31 december 1925 op 1 januari 1926 brak de dijk door in Overasselt en overstroomde Maas en Waal. Ook Wamel bleef niet gespaard. Alleen de Dorpsstraat bleef droog, dus ook de school. Maar van lesgeven was geen sprake meer. Iedereen vluchtte naar de Dorpsstraat en de mensen moesten onderdak gebracht worden, ook in de school. Na enkele dagen werden de kinderen naar veiliger plaatsen gebracht: Tiel, Apeldoorn, Tilburg, Den Bosch. Pas toen het water weg was en er noodvoorzieningen waren getroffen om de gezinnen onder te brengen kon er weer gedacht worden aan lesgeven.
In juni 1927 was er weer een vacature op de O.L. school. Sollicitanten waren de Heren van Daelen en Kerstens. Beiden kregen evenveel stemmen. Na loting werd Dhr. Kerstens benoemd.
In 1928 diende het hoofd der school, de heer van Akkeren een verlanglijstje in bij de Gemeente:
1 Elektrisch licht in 3 schoollokalen. Dhr. Rutten -raadslid- meende, dat dat niet nodig was, men kon in de wintermaanden beter wat vroeger beginnen; voorstel afgewezen dus.
2 Een bel aan de voordeur. Dhr. Van Dreumel vond een elektrische bel niet nodig, het kon evengoed met een ‘oudmodische’. Andere heren zijn tegen een bel aan de deur. Volgens hen ziet men dat bij geen enkele school. Dus: afgewezen !
3 Graag 6 matten voor rekening van de gemeente. De voorzitter lichtte toe, dat met één grote mat kon worden volstaan. Dus: ook afgewezen.
U ziet, de Gemeente was nog steeds niet erg scheutig, wat na al die grote kosten van het gemeentebestuur als gevolg van de Watersnood wel enigszins begrijpelijk was.
In 1928 kwam er ten gemeentehuize een verzoek binnen van de Besturen van de Protestantse Gemeenten Wamel en Dreumel, om gelden beschikbaar te stellen voor het bouwen van een bijzondere Protestantse School. In het hoofdstuk over de Christelijke School kunt U hier meer over lezen.
In 1929 kregen de scholen in de gemeente toch eindelijk elektrisch Licht, kunstlicht noemde men dat. In dit jaar waren er ook plannen tot oprichting van een lagere landbouwschool door de N.C.B., die zou er uiteindelijk komen, in Boven-Leeuwen.
In 1930 werd een gymnastiekzaal gebouwd op de plek waar nu het oorlogsmonument staat en het parkeerterrein voor het VTC ligt. Het werd in januari 1931 geopend en werd gebouwd voor gebruik door de Openbare Lagere School en de Protestantse School. Later gebruikte ook de in1936 geopende R.K. Meisjesschool deze gymzaal. Na de oorlog werd de zaal gebruikt als noodkerk. Tevens werd in 1931 een bedrag van ƒ 400,= beschikbaar gesteld voor gymnastiektoestellen en tot schoonmaakster werd benoemd Mevr. Vissers Beck.
Inmiddels werd in Boven-Leeuwen de Lagere Landbouwschool opgericht, die in 1931 werd bezocht door 55 leerlingen waarvan 19 uit de Gemeente Wamel. Ook werd er in 1931 een cursus voorbereidend Landbouwonderwijs gegeven door de Heren Kerstens en Raeven die door 25 leerlingen werd bezocht.
In 1935, als de meisjes afscheid nemen van de Openbare Lagere School en naar de nieuwe R.K. Henricusschool gaan, moet er één leerkracht verdwijnen. Mejuffrouw Wilhelmina Boereboom gaat met de meisjes mee naar de R.K. Meisjesschool die gevestigd was in de huidige Clarissenstraat. Het plan om Dhr. Kerstens te laten blijven omdat hij kostwinner was met een gezin en de andere mejuffrouw Boereboom, die ongehuwd was, eervol ontslag te geven, ging niet door, omdat Gedeputeerde Staten het raadsbesluit tot ontslag van mejuffrouw Boereboom vernietigden. De regel was en is ook nu nog: De laatst benoemde moet verdwijnen bij te weinig leerlingen. De heer Kerstens kreeg wachtgeld. Wel bleef hij lesgeven aan de cursussen voorbereidend landbouw onderwijs, fruitteeltlessen en bijenteeltlessen. Samen met meester Van Oijen timmerde hij een bijenstal achter zijn huis, Carpe Diem genaamd, naast Huize Henricus. Ook viel hij nog vaak in op school, als er een leerkracht ziek was.
In april 1936 werd besloten de commissies tot wering van schoolverzuim op te heffen en over te gaan tot benoeming van één commissie voor de hele gemeente, zoals dat eerder al gebeurd was met de commissie van toezicht. Na stemming met gesloten briefjes werden benoemd: De Heren N. v. Echteld, J.H. v. Hellemondt, Fr. v. Oijen en C. v. Varseveld te Wamel, C. Sengers en F. Blom te Ben.-Leeuwen en F.H.Timmermans, W. Uyterlinde en A. v.d. Ven te Boven-Leeuwen.
Met ingang van 25 april 1938 werd aan de heer F. v. Oijen op zijn verzoek ontslag verleend op de meest eervolle wijze en met dank voor de vele aan de gemeente bewezen diensten. Hij overleed in Wamel op 6 mei 1947.
Op 20 april 1938 kwam de benoeming van een opvolger aan de orde. Het werd de heer J.W.J. Raaphorst te Leidschendam, met de bepaling, dat de onderwijzers in de gemeente gevestigd moesten zijn.
In de oorlogsjaren werd ook de Openbare Jongensschool vaak gevorderd door militairen en in 1944-1945 waren veel mensen geëvacueerd, zodat er van regelmatig schoolbezoek bitter weinig terecht kwam. In de mobilisatietijd was er in een leegstaand lokaal een Christelijk Militair Tehuis gevestigd, maar daar had het onderwijs geen last van. Op 25 juli 1945 werd de oorlogsschade aan de school vastgesteld op ƒ 13.053,=.
Met ingang van 13 september 1939 werd mejuffrouw Zondag-Romijnders benoemd als schoonmaakster van de openbare school. Dat werd op 12 november 1940 overgenomen door mejuffrouw M.G. v. Rossum. In de notulen van de Gemeente staat vermeld, dat mejuffrouw Engelman op 14 januari 1941 vergeten was het licht uit te doen. Het was oorlogstijd en dan moest men verduisteren. Er mocht ‘s avonds en ‘s nachts geen licht naar buiten schijnen. Dat was een verordening van de Duitse bezetter, vanwege mogelijke luchtaanvallen van de geallieerden. In 1943 was mejuffrouw Theodora Gerritsen schoonmaakster.
Op I mei 1946 verliet de heer Raaphorst weer de Wamelse school. Er werd op 10 april 1946 in verband met de opening van een R.K. Bijzondere Jongensschool op voorstel van B. en W. besloten met ingang van 1 juni 1946 de Openbare Lagere School in Wamel op te heffen, en de heer van Akkeren met ingang van 1 juni 1946 eervol ontslag te verlenen als hoofd en mejuffrouw C.G.H. Boereboom als onderwijzeres.