Rond het jaar 400 houdt de Romeinse overheersing op in verband met de Grote Volksverhuizing, in 402 worden alle legioenen teruggeroepen om Rome en de gebieden in Italië te verdedigen tegen de invallen van de op drift geraakte volkeren. Wat er in de twee tot drie eeuwen daarna in onze streek precies is gebeurd, is heel moeilijk te zeggen. Het is in elk geval een tijd geweest waarin vele stammen en volkeren uitzwermden over het huidige Nederland. Na deze periode bewonen de Friezen de kuststrook, zo ongeveer het gebied van de huidige provincies Zeeland, Noord- en Zuid-Holland, een deel van Utrecht, Friesland, Groningen tot en met noord Duitsland. Onze streken komen onder Frankische invloed. Eerst zijn het de Merovingische koningen en later (751) de Karolingische vorsten en keizers die ook hier de scepter zwaaien.
Uit deze eeuwen is de term ‘hofmeiers’ bekend. De Karolingen waren oorspronkelijk hofmeiers onder de Merovingische koningen. Een hofmeier was de hoogste en invloedrijkste ambtenaar. En uiteindelijk kregen deze hofmeiers zoveel macht boven de zwakke Merovingische koningen uit de latere periode, dat Pepijn III zich in 751 tot koning kan kronen en de laatste Merovingische koning gewoon afzette. Zijn opvolger is de overbekende Karel de Grote die het Frankische rijk naar een toppunt van bloei bracht. We schreven hier al eerder over, met name zijn bezit in Nijmegen -het Valkhof- is in dit opzicht vermeldenswaard.
Ten tijde van de Merovingen en Karolingen bestonden er landgoederen die men villae noemde. Ook de term curtis of curia komt voor. Deze goederen moet men zich voorstellen als een soort dorp dat door een meier voor zijn Heer, de eigenaar, bestuurd werd. Hij moest ook toezien, dat de horige boeren, pachters en cijnslieden, de voorgeschreven gewassen verbouwden en van de opbrengsten een deel afstonden aan de eigenaar. Een meier was dus in feite een soort rentmeester. Hiermede zijn we via een andere weg aangekomen bij het Uamele van 893, dat daar beschreven wordt als een ‘curie’ en dat in 1026 ‘villa’ Wamelo genoemd wordt. Een duidelijke verwijzing dus naar de Karolingische of misschien wel Merovingische herkomst van ons dorp.
Van onze streek is bovendien bekend, dat het Christendom er al heel vroeg zijn intrede deed. De H. Willibrordus zou rond 690-696 meermalen in Maas en Waal gepredikt hebben. In het jaar 600 liet de Merovingische koning Dagobert I in Tiel een kerkje bouwen. Het is dus zeer aannemelijk dat er al in deze eeuw op bepaalde plaatsen in Maas en Waal bewoning geweest moet zijn. We roepen nog even onze veronderstelling in het vorige hoofdstuk in herinnering, waarbij we gewezen hebben op een mogelijke kolonisatie vanuit Tiel, op basis van reeds veel ouder aanwezige bewoning en ontginning.
In de Romeinse tijd was er veel bos gekapt, daardoor hield de bodem minder water vast wat gevolgen had voor onze streek. De rivieren brachten veel meer water mee in de natte tijden en er volgde dus een periode van grotere overstromingen. Dit gegeven en het feit dat het woelige tijden waren tijdens de Volksverhuizing, maakten dat in onze streek de bewoning sterk terugliep en schijnbaar vrijwel geheel verdween. Het was ook een tijd waarin zich nieuwe bossen vormden en ook de oeverwallen in Maas en Waal moeten grotendeels weer met bos overdekt geraakt zijn, terwijl de komgronden meer de aanblik van een soort vennen of meren gehad moeten hebben, die via stroomgeulen en diepten tussen de oeverwallen afwaterden op de Maas en de Waal. In deze tijd werd ook nog een nieuwe laag afgezet op de oeverwallen die daardoor nog wat hoger werden. Het is dus goed mogelijk dat de eerste bewerkers van het land boeren waren die op de hoger gelegen delen de bossen kapten en de oude percelen weer in cultuur brachten en er uiteindelijk landbouwbedrijfjes vestigden.
Er is een theorie die zegt dat de naam van ons dorp rechtstreeks verband houdt met die bossen. Het zou “Waterbos of “Bos bij het water” betekenen. Er is ook een theorie die zegt dat het afstamt van ‘Bos van de weeme’. Een weeme was een pastorie of een kerkhoeve. De eerste verklaring lijkt echter het meest aannemelijk.
Hiermede zijn we aangekomen bij de ontwikkeling van ons dorp vanaf het moment dat het rond 893 weer in cultuur gebracht werd en weer bewoond was. De perceelsnamen en de indeling van de Wamelse polder geven hierover belangrijke informatie. In de volgende hoofdstukken gaan we daar op in.