Om een goed beeld te krijgen over de betekenis van perceelsnamen moeten we daar eerst in algemene zin wat meer over vertellen. Er zijn namelijk verschillende namen die een aanwijzing geven over het gebruik van de grond en de kwaliteit ervan. In een aantal perceelsnamen zit dus opgesloten wat voor soort perceel het was. We zullen een aantal ‘soorten’ beschrijven, voor zover zij ook in de Wamelse polder voorkomen.
Op de eerste plaats de ‘Woerd’-naam. Velen leerden op school dat dit terpen waren, waarop de vroegste bewoners woonden. Zij hadden een soort heuvels gemaakt waar zij dan gingen wonen. De Batavieren, die rond het begin van onze jaartelling ons gebied bevolkten, zouden dat ook gedaan hebben. Als men in het Gelders rivierengebied gaat onderzoeken hoeveel woerden er zijn en hoeveel daarvan heuvels zijn die al heel erg vroeg bewoond werden, dan blijkt dit beeld uit de geschiedenisboekjes absoluut niet te kloppen. Veruit de meeste oude woonplaatsen zijn op het niveau van het gewone maaiveld teruggevonden. Het is wel een feit dat woerden wat hoger liggen dan de omgeving. Maar dat hoeft lang niet altijd op vroege bewoning te duiden. Er zijn zelfs woerden die nooit bewoond geweest zijn, of waar pas sinds een kleine honderd jaar huizen staan. De meeste ‘woerden’ in Maas en Waal zijn namelijk pas in de vorige eeuw kunstmatig opgeworpen om als vluchtplaats te dienen bij overstromingen.
Een andere naam, die men veel tegenkomt is ‘Waard’ of ‘Werd’. Het betreft hierbij altijd gronden die buitendijks liggen, in de uiterwaarden dus. Hier en daar treft men in onze streek ook binnendijks ‘waard’-namen aan, in dat geval betreft het percelen die na het verleggen van de dijk binnendijks kwamen te liggen. In Wamel is dat echter nergens het geval.
Dan komen we op de landerijen die voor akkerbouw gebruikt werden. In de zuidelijke Nederlanden was de `Akker’-naam hiervoor gebruikelijk. Ten noorden van het Gelders rivierengebied was de benaming ‘-Eng’ of ‘-Enk’ in gebruik. Het ging in beide gevallen om akkerland. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de percelen die een `akker’-naam hebben niet ouder zijn dan de Frankische tijd. Dus uit de periode zo ongeveer vanaf 750. De percelen met een ‘eng, enk of ing’-naam stammen veelal uit de Merovingische periode (550-750) en zelfs daarvoor. Het woord ‘Akker’ vinden we terug in het oud saksische akkar, het oud noors akr, het gotische akrs, het Latijnse ager en het Grieks agros. In al deze talen betekende het ‘veld’.
Voor het gemeenschappelijke grasland had men vaak speciale namen. We noemden in een eerder hoofdstuk al de ‘Meent- of Ment-‘ namen en de ‘Weide-‘ namen.
In de Wamelse polder komen zeer vele `Kamp-‘namen voor. Het gaat dan in alle gevallen om gronden die oorspronkelijk als weiland in gebruik waren. Het stamt af van het Latijnse campus en betekent ‘stuk land’.
Een andere weiland-naam is ‘Park’. In oude geschriften wordt deze naam ook wel als Parick beschreven. Het is typisch dat diezelfde naam al in 1389 en 1399 in Wamel en Leeuwen voorkomt als belastingplichtige grondeigenaar. Maar omdat het een veldnaam is die ook elders in het rivierengebied veelvuldig voorkomt en omdat het een vrij groot blok betreft, zal deze veldnaam zeker niet afgeleid zijn van een familienaam. Dit woord betekent ‘omheinde ruimte’. In de wet der Ripuarische Franken (die woonden aan de Midden-Rijn) komt reeds ‘parricus’ (omheining) voor. Het is een Gallo-Germaans woord. Het moet voor de 4de eeuw naar de Germanen gekomen zijn, want de Angelsaksen namen het mee naar Engeland. In dit opzicht is het dus een veldnaam die zeker nader onderzoek verdient.
Dan zijn er nog de ‘Hoeven’, dit duidt op middeleeuwse ontginning, want een hoef was toen een oppervlaktemaat. Het komt ook voor in het oud Saksische ‘hôba’ waar het land van bepaalde grootte betekent. Het heeft dus niets te maken met ‘Hoeven’ in de zin van een boerenhoeve of land dat de vorm van een paardehoef zou hebben. Wel is de betekenis van boerenhoeve later afgeleid van de veel oudere en oorspronkelijke betekenis van het woord. Er zijn overigens nog veel meer perceelsnamen die met de grootte van het stuk te maken hadden, bijvoorbeeld ‘Morgen’, ‘Hond’ en ‘Roeden’.
Een ‘Morgen’ was een stuk land dat men op een ochtend kon omploegen. Hoewel het woord ‘Hond’ als maat vaak met een ‘t’ geschreven wordt, is dat fout. Oorspronkelijk werd het dier ‘hond’ met een ‘t’ geschreven. ‘Hond’ als maat staat in verband met ‘honderd’. Het is een landmaat en bedraagt honderd roeden. We zien hier dus een soort foutieve verschuiving in de schrijfwijze. ‘Honderd ‘bestaat uit twee delen, waarbij het eerste deel honderd betekent en het tweede deel, wat sterk verbasterd is, tellen betekent. Letterlijk betekent ‘honderd’ dus ‘getal van 100′.
Een geheel ander hoofdstuk zijn de namen die te maken hebben met houtbegroeiing: `Griend’-, ‘Pas’-, ‘Peut’- en ‘Haar’-namen. In onze polder komt veelvuldig de ‘Pas’-naam voor. Het waren vaak afgelegen en drassige stukken waar (net als nu nog) wilgehout groeide op dammetjes. Daardoor was het makkelijker om het hout te oogsten, je kon droog over de dammetjes lopen, terwijl de afwatering werd bevorderd door de greppels (slootjes) die er tussenin lagen. Mooie voorbeelden hiervan vinden we nog op verschillende plaatsen langs de dijk, net voorbij de Veerweg richting Dreumel en bij de Buiten Wiel. Nu staan op die stukken vaak populieren, maar van oorsprong stond in die Passen wilgehout dat gebruikt werd voor diverse doeleinden, zoals het maken van betuiningen (vlechtwerk) langs beschadigde dijken en het vervaardigen van manden en hoepels. Ook de naam ‘Peut’ duidt op houtbegroeiing. Daar gaat het om jonge bomen (bijvoorbeeld populieren- of wilgenpeuten). ‘Peut’ stamt af van ‘poten’. Als we echter nagaan hoe snel populieren en wilgen groeien, dan is het niet waarschijnlijk dat dergelijke landerijen eeuwenlang hun naam te danken hebben aan bomen die slechts een tiental jaren echt klein waren. Het was de gewoonte om de jonge peuten, de stekken dus die moesten aanwortelen, van knotwilgen te snijden. Wij nemen aan dat deze stukken oorspronkelijk gebruikt zijn om knotten te laten groeien die steeds afgesneden werden voor de jonge peuten.
‘Kooi’-namen duiden op eendekooien. Daarover bestaat geen enkele twijfel. En ook van dat soort treffen we er meerdere aan in onze polder. Het woord ‘Kooi’ komt van het Latijnse woord cavea.
De ‘Heuvel’-namen duiden op een oorspronkelijke verhoging. Het lijkt wat vreemd dat we er daarvan nog een aantal in onze polder terugvinden, want buiten de Dreumelse Berg lijken er in de verre omgeving geen verhogingen van betekenis te zijn. Toch moeten we dan even terugdenken aan de oude Maasarm die in de polder lag. De namen houden duidelijk verband met resten van rivierduinen die er in de polder gelegen moeten hebben. Vergelijking met geologische kaarten wijst daar ook duidelijk op. Dat ze nu verdwenen zijn is niet verwonderlijk, daar hebben de vele overstromingen en de ruilverkaveling wel voor gezorgd. De Dreumelse Berg is blijven liggen, omdat die het hoogste van allemaal was en in een gebied lag dat waarschijnlijk pas later ontgonnen is.
We noemden ook reeds eerder de ‘Broek’-namen. Het betrof de laag gelegen delen in de komgebieden. Zij kwamen ook het laatst tot ontwikkeling, toch is er in Wamel iets vreemds aan de hand; in het Hoogbroek lagen juist heel goede gronden in vergelijking met vele andere stukken in de polder. We komen hier nog op terug. ‘Broek’ betekent letterlijk `moeras’; een oude vorm (1182-1206) is ‘brôke’. Men vermoedt een Keltische verbinding met brogilo, dat streek of land betekende. Voor deze betekenis van broek zou men dan kunnen denken aan de rol van de moerassen als grensafscheiding.
We missen in Wamel ook nog namen, die er op grond van het huidige gebruik van de grond geweest zouden moeten zijn. Er is geen enkele echt oude Boomgaard-naam te vinden! Hieruit moeten we concluderen dat de fruitteelt in ons dorp eeuwenlang hoofdzakelijk beperkt is gebleven tot productie voor eigen -plaatselijk- gebruik. Ook op een kaart van onze provincie uit 1843/1844 waar het grondgebruik op ingetekend is, blijkt dat er geen boomgaard complexen van betekenis waren, zoals dat al wel in de Betuwe het geval was. Dat er toch wel fruitbomen waren blijkt o.a. uit verpachtingsregisters van de kloosters en stukken van verkopingen van gronden. De echte fruitteelt als hoofdberoep of belangrijke bron van inkomsten is in ons dorp waarschijnlijk pas op gang gekomen nadat in 1847 één stoomgemaal en later in 1875 twee stoomgemalen de oude Molenpolder droogmaalden en de gronden eerder droog waren en geschikter werden voor grootschaliger fruitteelt.
Een andere opvallende zaak is, dat er geen verschillende namen gebruikt werden voor land waar het hooi vandaan kwam en land dat hoofdzakelijk voor beweiding werd gebruikt. In grote delen van het rivierengebied, ook elders in Maas en Waal, is dat verschil wel duidelijk aanwezig. Een mogelijke verklaring is dat de gronden aanvankelijk voor beide doelen geschikt waren. Vanaf het vroegste begin hebben Wamel, Dreumel en Alphen een aparte positie ingenomen in het Ambt van Maas en Waal. Uit de Landbrief van 1321 blijkt duidelijk dat ze waarschijnlijk niet onder het rechtsgebied van het hof van Gelre vielen. Ook hadden ze al vóór het verschijnen van de landbrief een eigen waterkering in de vorm van de Hoge Zevend die het bovenwater moest tegen houden, terwijl er ook al een min of meer gesloten dijkring geweest moet zijn.
Zolang het bovengebied nog niet geheel bedijkt was, loosde dat deel via een systeem van natuurlijke afwatering door stroomgeulen tussen de oeverwallen. Dit gebied zal dus betrekkelijk weinig last gehad hebben van het zure kwelwater van het bovengebied. Er kwam hooguit in de winter rivierwater binnen, maar dat zette een vruchtbare laag slib af en was alleen maar een zegen voor de gronden. In die polder lag Wamel het hoogste. Het betrof dus de droogste gronden. De Wamelse polder moet ook al vrij vroeg geheel ontgonnen geweest zijn. Er zijn aanwijzingen dat het laatste deel, de Broeklanden zelfs al vrij snel na de uitvaardiging van de landbrief van 1321 in gebruik genomen zijn, dit in tegenstelling tot hetzelfde deel in de Dreumelse polder, waarvan grote delen pas 300 jaar later ontgonnen lijken te zijn.
Wamel lijkt haar grootste bloei in de eerste vijf eeuwen van haar bestaan gehad te hebben. Dit feit kan ook de verbitterde strijd in de daaropvolgende eeuwen verklaren. Er kan een soort gevoel geweest zijn, dat vroegere welvaart steeds meer teniet gedaan werd door het overtollige kwelwater van de bovengebieden, waardoor men steeds weer star vasthield aan eigen oude rechten. Iets wat overigens in heel Maas en Waal steeds een struikelblok bij ontwikkelingen geweest is.
Deze verklaring is niet onderbouwd door concrete aanwijzingen, daarvoor zal nader onderzoek nodig zijn, maar dat de eerste periode veel welvarender geweest schijnt te zijn dan de tijd na ongeveer 1500 lijkt wel duidelijk en is ondermeer af te leiden uit het feit dat Wamel een vrij grote kerk, een aantal adellijke huizen en twee kloosters gehad heeft die duidelijk op een behoorlijke welstand duidden.