In Tiel en Nijmegen waren veel Duitse soldaten, maar op het platteland van Maas en Waal zag men ze bijna niet. België en Frankrijk waren inmiddels ook verslagen in een tempo dat niemand voor mogelijk gehouden had. Het enige lichtpuntje was dat het Britse expeditieleger zich voor een deel via Duinkerken naar Engeland had kunnen terugtrekken. De totale zege van Nazi-Duitsland leek onafwendbaar.
Iets waar men aan wennen moest was het feit dat men voor zijn winkelaankopen niet alleen geld maar ook bonnen nodig had. Ofschoon al in het najaar van 1939 de distributiestamkaart was ingevoerd, kwam de uiteindelijke distributie van levensmiddelen pas in juni 1940 goed op gang. Eind 1940 kon men de meeste goederen slechts onder bijlevering van de betreffende bon verkrijgen. De distributie betekende veel extra fietstochtjes naar het gemeentehuis in Beneden Leeuwen, waar de vastgestelde hoeveelheid bonnen op vertoon van de stamkaart verkrijgbaar waren.
Het betekende veel extra werk voor de winkeliers die de ingenomen bonnen weer op speciale daarvoor bestemde opplakvellen moesten plakken en deze bij het distributiekantoor moesten inleveren om verzekerd te kunnen zijn van nieuwe aanvoer. Tijdens de raadszitting van september 1940 beklaagde het raadslid G. Vincent zich over het slechte functioneren van de distributiedienst in Wamel. Voor een zelfde aangelegenheid moest men meermalen naar Beneden Leeuwen, om er na lang wachten achter te komen dat men niet terecht kon of dat het gevraagde niet voorradig was of dat men niet goed op de hoogte was van de voorschriften. Later ontstond er in alle drie de kerkdorpen van de gemeente Wamel de ‘distributie-ophaaldienst’. Uiteraard tegen een vergoeding, kreeg men de bonnen thuis bezorgd. Men was dan van een hele berg rompslomp af en men kreeg waar men wekelijks recht op had. Bovendien hoefde men niet wekelijks zelf naar Beneden Leeuwen. In Wamel was de distributieophaaldienst in handen van Antoon Duifhuis.
Ook aan de algemeen geldende verduisteringsplicht moest men wennen. Als er ergens licht naar buiten scheen, dan kreeg men al snel een fikse bekeuring. Straatverlichting was er uiteraard helemaal niet meer bij. Zelfs de lamp op de fiets moest voor tachtig procent worden afgedekt. De maanstand werd weer belangrijk. Was er geen maan en een bewolkte lucht, dan was het ‘s avonds en ‘s nachts zo donker, dat we ons daar nu geen voorstelling meer van kunnen maken.
Op zondag 15 september was het een grote drukte in de Harmoniezaal. De bezetter had bepaald dat iedere Nederlander van 15 jaar en ouder voortaan verplicht een identiteitsbewijs bij zich moest dragen. Daarom moest iedereen drie pasfoto’s laten maken, de kosten bedroegen 40 cent voor drie foto’s.
In november 1940 werd bepaald dat men vanaf middernacht tot vier uur ‘s ochtends niet meer buiten mocht zijn. Cafés moesten om elf uur sluiten.
Januari 1941 hadden de gemeentebesturen al niets meer in te brengen. Langzaam maar zeker werd duidelijk dat de Duitse bezetting niet mee viel. Vooral het meedogenloze optreden tijdens de Februari-staking in Amsterdam die werd uitgeroepen als een protest tegen het wegvoeren van de Nederlandse joden , liet aan duidelijkheid niets te wensen over. In verhouding met datgene wat Wamel nog te wachten stond, verliepen de jaren 1941 en 1942 echter nog betrekkelijk rustig.
De Nederlandse Unie, onder leiding van het driemanschap Mr. L. Einthoven, Mr. J. Linthorst-Homan en professor doctor J.E. de Quay, had ook in Wamel een behoorlijke aanhang. De Wamelnaar The van Leth was secretaris van het bestuur van de afdeling Maas en Waal. De Unie streefde naar een vernieuwing op politiek gebied. Intussen waren alle andere politieke partijen verboden, behalve natuurlijk de NSB. Haar grote aanhang had de Unie vooral te danken aan het feit dat ze ook gericht was tegen de zo gehate NSB. Dit had wel tot gevolg dat de Unie reeds in december 1941 verboden werd.
Over het illegale werk in Wamel tijdens de Duitse bezetting zegt Chris Kalkers: ‘Het plaatselijke verzet ontstond voornamelijk na het verbod op de Nederlandse Unie eind 1941. Wanneer we spreken van verzet dan moeten we niet dadelijk denken aan harde acties zoals aanvallen op personen of inbraken in distributiekantoren. Wel werd er, vaak in samenwerking met de verboden jeugdorganisaties uit de regio, gezorgd voor de verspreiding van illegale lectuur zoals ‘Christofoor’ , ‘Trouw’ en het ‘Parool’. Soms ook pamfletten uit vliegtuigen zoals de bekende ‘Vliegende Hollander’. Ook deed men er veel voor jongeren ervan te weerhouden om in Duitsland te gaan werken ofwel om mensen die met verlof waren ertoe te bewegen niet naar Duitsland terug te keren. Voor deze onderduikers waren distributiebonnen en vaak ook geld nodig, want ze moesten wel in leven kunnen blijven. Van bevriende zijde kregen we vaak hele pakken distributiebonnen die elders gestolen waren. Maar het was ook zaak om te voorkomen dat er mensen opgeroepen werden.’
Dat was een taak die onder andere Johan Kalkers uitvoerde. Hij was werkzaam op het bureau voor de voedselvoorziening in Maasbommel. Hij slaagde er met veel moeite in om de stempel en de handtekening van de bureauhouder na te maken. Hiermee was het niet moeilijk zelf brieven op te stellen met de verklaring dat iemand onmisbaar was in de voedselvoorziening, zodat hij dan gewoon legaal kon blijven.
Ook professor dr. Prick uit Nijmegen was geen onbekende in het illegale circuit. Met een bijgevoegde verwijzing van de plaatselijke huisarts was hij wel bereid een brief te schrijven met de verklaring dat de ‘patiënt’ vanwege rugklachten ongeschikt was voor arbeid in Duitsland.
De kern van het Wamelse verzet bestond uit Chris Kalkers, Johan Kalkers, Jo Meyer, Allard en Lida van Hellemondt en Frans Knottenbelt. Agent Springer verleende diverse hand- en spandiensten. Dokter Van Hoeke speelde een meer individuele rol, zoals ook kapelaan Willems. Men wist overigens heel weinig van elkaar. Als er iets gedaan moest worden dan wisten eigen broers of zussen meestal niet wat de ander deed. Het zou veel te gevaarlijk geweest zijn als men gesnapt werd.
De jodenvervolging werd steeds dramatischer. Tienduizenden werden dicht opeen gepakt in goederenwagons en afgevoerd naar de concentratiekampen om nooit meer terug te keren. Ook in Wamel waren de bordjes met ‘Verboden Voor Joden’ verplicht. Ook de aanduiding ‘Koningin Wilhelmina’ op de gevel van de Harmoniezaal moest met zwarte verf onleesbaar gemaakt worden. Ook Sam de Winter uit Tiel, die voor de oorlog regelmatig zijn Wamelse cliëntèle bezocht om zijn textielwaren te slijten en die zich op de stoep staande steeds aandiende met de woorden: ‘De Winter staat voor de deur…’, was toen vanwege zijn joodse afkomst al lang uit het gezichtsveld verdwenen.
De mannen van 18 tot 35 jaar werden voor de keus gesteld òf te gaan werken in Duitsland, òf onder te duiken. Frans den Bieman, die zoals zovelen destijds werkzaam was bij Daalderop in Tiel, vertelt hierover: ‘Op zekere middag werden alle werknemers tot rond de 35 jaar bijeengeroepen in de expeditiehal. Twee ambtenaren van het arbeidsbureau stelden hen in de gelegenheid om vrijwillig te tekenen voor tewerkstelling bij de B .M.W. fabrieken in Eisenach in Saksen. Een van de directeuren Jan Daalderop, later zou hij voor zijn anti-Duitse gezindheid worden gefusilleerd, had geadviseerd dat zolang hij zijn handen in zijn zakken hield, men moest weigeren te tekenen. Tijdens het gesprek duwde hij zijn handen steeds venijniger en dieper in zijn jaszakken. In de loop van de middag bleek de meerderheid van de werknemers echter niet opgewassen tegen de druk die op hen werd uitgeoefend. De weigeraars moesten toen voor straf gaan werken in een chemische fabriek te Krumbach bij Halle. In deze fabriek, Wintershall AG, werden uit bruinkool allerlei chemische stoffen gefabriceerd, er werd onder andere benzine gemaakt. Het was daar slecht, langdurig, hard en vooral zeer ongezond werken.’
Vanwege een huidaandoening kon Frans den Bieman na een jaar op ziekteverlof, waarna hij uiteraard niet meer terug ging maar onderdook. Behalve hij, werkten daar ook Jan Zondag, Kobus Zondag, P. van Zwam, Antoon Walraven, P. van Elk, H. Broekman en Dirk Visee.
Ook de boeren werden geconfronteerd met de bezetter. Hooi en stro en mest werden tegen vastgestelde prijzen gevorderd ten dienste van het bezettingsleger. Zelfs paarden werden gevorderd. Zo moesten op een dag alle paarden uit Wamel en omgeving in de Dorpsstraat ter keuring voorgeleid worden aan een Duits gezinde veearts uit Tiel. De Wehrmacht had een bepaald type paard nodig, niet te zwaar en niet te licht. De vraag of de bezitter zijn paard al dan niet kon missen was totaal onbelangrijk. De weerzin van de boeren tegen deze maatregel was zo groot, dat slechts op het allerlaatste moment iemand gevonden kon worden die bereid was de paarden voor keuring op te laten draven. Ook ‘de hit’ van roomwagenrijder Bertuske Thyssen voldeed aan de gestelde normen. Hoe hij de melk de volgende dag van de boeren naar de boterfabriek moest krijgen, was zijn zaak.
Gelukkig waren er ondanks alle letterlijke en figuurlijke duisternis ook nog enkele lichtpuntjes. De Duitse legers bleken niet zo onoverwinnelijk als men in 1940 gedacht had. Zelfs een compleet Duits legerkorps moest zich op 3 februari 1943 onder leiding van Von Paulus in Stalingrad overgeven aan de Russen. Ook het feit dat Amerika nu openlijk mee streed tegen de Duitsers gaf aan, dat de bezetter uiteindelijk de oorlog moest verliezen. Maar hoe lang zou het nog duren…
April 1943 komt op het gemeentehuis namens het hoofd van de politie een circulaire binnen met de volgende inhoud: ‘Ik heb de eer U het navolgende te Uwer kennis te brengen.’ Van de volgende passages uit deze brief druipt de wreedheid af. ‘Alle joden woonachtig in Gelderland moeten hun woonplaats verlaten en zich melden in het kamp te Vught…. De joden zijn verplicht hun woning behoorlijk af te sluiten en de sleutels voor hun vertrek bij de politiegezagsdrager hunner gemeente af te geven…. Joden die ziek zijn moeten door de politie naar Westerbork worden gebracht… Alle joden die zich na 10 april nog in Gelderland ophouden worden als illegaal aangemerkt en moeten worden gearresteerd….
Eind april 1943 beveelt de Duitse militaire bevelhebber in Nederland, generaal Christiansen, dat de leden van het voormalige Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap moeten. In een spontane reactie leggen de drieduizend werknemers van Stork in Hengelo het werk neer. Het bericht over deze staking gaat als een lopend vuurtje door heel het land. De staking groeit echter niet uit tot een algemene staking. In de gemeenten Druten en Wamel werd in de scheepsbouw en de meubelindustrie gedeeltelijk het werk neergelegd. In Beneden Leeuwen worden door de Gestapo een groot aantal mensen opgepakt, zowel de werknemers als de directeuren. Ze worden bijeengedreven in het wachtlokaal onder het gemeentehuis.
De Duitsers die uit Tiel komen eisten van de burgemeester dat hij één van de ambtenaren aan zou wijzen als tolk. Het lot viel op Antoon Duifhuis uit Wamel. Twee dagen moest Antoon aanwezig zijn bij de onmenselijke verhoren, waarbij men het niet schuwde de ondervraagden met een pistool of een geweerloop tegen het hoofd gedrukt te bedreigen en hen met geweerkolven te slaan en te stompen. Omdat de ondervragingen tot laat in de avond voortduurden, was men pas klaar toen de spertijd al was ingegaan. Geen burger mocht zich nog op straat vertonen en Antoon fietste onder begeleiding van twee Oostenrijkse soldaten terug naar Wamel. De Duitse ondervragers waren teruggegaan naar Tiel. Toen Antoon de volgende morgen vroeg uit de kerk kwam, dagelijks kerkbezoek was toen nog heel gewoon, kwamen de Duitsers juist langs de kerk. In Beneden Leeuwen aangekomen vroeg één van hen gemaakt humoristisch waarover de pastoor gepreekt had, maar die ochtend had de pastoor niet gepreekt.
Na anderhalve dag ondervragen is men er nog steeds niet achter wie nu de machines heeft stopgezet. Uiteindelijk worden negen mannen genoemd die ter dood veroordeeld worden. Dan staat Jan Walraven op en neemt alle schuld op zich voor zijn werknemers. De standrechter weet niet wat hij nu moet doen. Er wordt contact opgenomen met Arnhem. Het is dinsdag 5 mei, men wacht nu vol spanning op een over leven of dood beslissend telefoontje vanuit het Polizeistandgericht in Arnhem, waar men nog overlegt wat hen nu te doen staat. Toen het telefoontje binnenkwam, werden de ambtenaren inclusief de burgemeester het gemeentehuis uit gejaagd. Alleen Antoon, de tolk, moest blijven. Op bevel van Arnhem moest er een voorbeeld gesteld worden. Walraven en vier anderen worden ter dood veroordeeld, vijf anderen krijgen vijftien jaar concentratiekamp in Duitsland opgelegd. Ze worden dezelfde dag nog afgevoerd naar Arnhem. De ter dood veroordeelden mogen ‘s avonds nog een afscheidsbrief schrijven, de brieven zullen echter nimmer aankomen. Van degenen die in Duitsland terecht komen kwam slechts Piet van Dreumel uit Leeuwen levend terug. De Wamelnaar Bertus Gerristen werd ook tot een straf in een concentratiekamp veroordeeld. Hij werd echter in Nederland geplaatst en keerde later terug. In ‘de Tijd’ verscheen de nevenstaande bekendmaking.
De Duitsers gebruikten de maaltijden in Hotel Jurriëns, naast het gemeentehuis. De rekening vermeldde:
3 mei 13.00 uur: diner voor 5 officieren van de SS-Polizei
3 mei 19.00 uur: diner voor 17 Wehrmacht soldaten
4 mei 8.00 uur: ontbijt voor 17 Wehrmacht soldaten
4 mei 13.00 uur: diner voor 5 officieren en 17 soldaten
4 mei 16.00 uur: broodmaaltijd voor 17 soldaten
4 mei 19.00 uur: diner voor 17 soldaten
4 mei 22.00 uur: diner voor 5 officieren van de SS-Polizei
Hiervoor werden geleverd: 14 kilogram vlees, brood, 2 kilogram marmoladejam, 1 kilo suiker en 61/2 kilo vlees.
Waarschijnlijk mede door deze Mei-stakingen, moesten in juni 1943 alle radiotoestellen worden ingeleverd. In Wamel kon men ze tegen ontvangst van een `Empfangsbescheinigung’ in de Harmoniezaal inleveren. Men kon nu alleen luisteren naar programma’s die door de Duitsers waren goedgekeurd en die werden uitgezonden door de Radiodistributiedienst, een soort ‘kabel’ voor de radio, waarbij men thuis een luidspreker had en verder was aangewezen op het programma dat werd doorgegeven.
Het in bezit hebben van een toestel waarmee men de BBC kon ontvangen werd zwaar strafbaar gesteld. Bovendien werden de uitzendingen door stoorzenders moeilijk beluisterbaar. Veel mensen beschikten gelukkig ook nog over een oud of slecht toestel dat dan werd ingeleverd, terwijl het goede toestel een plaatsje kreeg onder een paar balen hooi of onder de trap naar de opkamer. Als alles veilig was, werd het toestel voorzichtig voor de dag gehaald om te luisteren naar Radio Oranje en de Engelse berichten.
In de loop van 1943 werden de luchtaanvallen vanuit Engeland op de Duitse steden steeds heviger. De felle Duitse luchtafweer maakte vele slachtoffers onder de vooral ‘s nachts in grote formaties overvliegende geallieerde luchtvloot. Vaak lukte het de bemanningen nog wel om met hun parachutes uit het brandende toestel te springen. Eenmaal op de grond was het dan zaak uit de handen van de Duitsers te blijven.
De vijf bemanningsleden van het Engelse toestel dat in de nacht van 21 op 22 juni 1943 werd neergeschoten en bij Jan van de Wielen -nu de Doornik- neerkwam, werden vrijwel zeker al snel door de Duitsers gevangen genomen. Een beter lot trof de Canadese piloot die met zijn parachute ergens in Leeuwen was terecht gekomen. Nog deels in uniform liep hij tussen de mensen die kerkwaarts gingen. Mensen van het verzet hadden hem daartussen geduwd, omdat hij zo minder opviel. Op een gunstige plaats werd hij meegenomen de polder in. Men bracht hem naar het huis op de Wamelse eendekooi. Vandaar bracht men hem naar de woning van een Wamelse familie waarvan enkele zonen bij het verzet zaten, de familie Kalkers. Omdat dit een groot gevaar betekende voor het gehele gezin, moest men een veiliger schuilplaats vinden. Misschien in de kerktoren? Eerst werd kapelaan Willems gepolst. Schuin boven de koorzolder was wel een geschikte ruimte, maar die had de kapelaan zelf nodig om zich desnoods in te verbergen omdat hij ook actief was in het verzet. Aan de andere kant van de koorzolder, de zuidzijde, was nog een rommelhok waar alleen maar afgedankte heiligenbeelden een eenzaam bestaan leidden. ‘Maar’, zei Willems, ‘eerst wel even aan de pastoor vragen of het mag.’ Pastoor Heurkens was juist aan het brevieren in zijn serre achter de pastorie. Op de vraag was zijn besluit kort maar krachtig: ‘De kerk is er voor iedereen !’ De ruimte werd in gereedheid gebracht en men sleepte via een nauwe houten wenteltrap een matras naar boven. Dat moest natuurlijk tot problemen leiden. Het matras zat op een gegeven moment muurvast. Er werd een stuk uit een traptree gezaagd en toen kon men net het laatste draaitje nemen. De Canadees werd overgebracht naar zijn nieuwe schuilplaats en was voorlopig vrij veilig opgeborgen. Maar er werden nog meer bemanningsleden van een neergestort vliegtuig opgepikt, waarschijnlijk tussen Wamel en Alphen in de polder. Sommige bronnen vermelden dat het leden betrof van het eerder genoemde vliegtuig dat bij Van de Wielen was neergestort, maar andere bronnen spreken dat pertinent tegen.
Van welk vliegtuig deze bemanningsleden ook afkomstig geweest mogen zijn, de pastoor bood ook voor deze geallieerde vrienden zijn toren als schuilplaats aan. De nieuwelingen overtuigden zich echter eerst van de betrouwbaarheid van hun ‘collega’. Het zou immers wel eens een verrader kunnen zijn, die voor de Duitsers als een soort geheim agent, de vluchtroutes en verzetsmensen moest bespieden… Gelukkig bleek al snel dat hij niet in dienst kon zijn van de Duitse Geheime Dienst.
Eten gaf geen problemen. Brood en melk werden stipt op de pastorie afgeleverd en ‘Mien van de pastoor’, nu mevrouw Janssen van Elk, had de taak om samen met ‘Marie van de pastoor’, zijn tachtigjarige nicht en eerste huishoudster, ‘voor den eet’ te zorgen. Mien mocht het eten naar boven brengen, maar wel onder mannelijke begeleiding, want Heurkens vond het maar een gevaarlijke aangelegenheid om zo een jong meisje met die Canadezen alleen te laten. Wat uit veiligheidsoverwegingen een goed geheim had moeten blijven, was reeds na een week publiekelijk een feit. Zo vroeg iemand aan politieagent Springer die ook in het complot zat in de trein naar Amhem ‘Hoe gaat het met jullie piloten ?’ Het was duidelijk, er moest snel gehandeld worden want het werd veel te gevaarlijk. Maar dat was geen gemakkelijke klus. Er moest voor identiteitspapieren worden gezorgd. Omdat de taal hen bij aanhouding op hun lange weg noodlottig zou zijn, kregen zij papieren op naam van het Doofstommeninstituut te St. Michelsgestel. Alvorens zij vertrokken wenste de pastoor een afscheidsdiner voor zijn tijdelijke gasten te geven. In de grote zaal van de pastorie werd het maal opgediend. Ook de kapelaan en enkele verzetsmensen waren hierbij aanwezig. In zijn beste Engels en Frans -een van de vliegers was een franstalige Canadees- wenste Heurkens hen een veilige terugkeer naar Engeland toe. Er werd gezorgd voor burgerkleding en fietsen. De reis kon beginnen. Wamelnaren begeleidden de Canadezen naar het Oijense veer. Hier werden ze overgenomen door andere verzetsmensen om te beginnen aan hun gevaarlijke en lange weg die hen uiteindelijk over de Pyreneeën moest brengen aan de Spaanse grens. Gelukkig kwam na enige tijd via Radio Oranje het bevrijdende bericht: ‘De kersen zijn rijp…’ Dit bericht betekende dat ze veilig in Engeland moesten zijn aangekomen, het was namelijk het afgesproken wachtwoord dat alleen bekend kon zijn als ze het gehaald hadden.
Op 10 december 1943 werd veerbaas Henk Blydesteyn die aan de andere kant van de Veerweg woonde dan waar nu het Veerhuis staat, door de Duitsers in Utrecht geëxecuteerd. Jarenlang was hij lid geweest van een verzetsgroep die uit twaalf man bestond en die zich voornamelijk bezig hield met het verzamelen van wapens voor het verzet tegen de Duitsers. Een van de twaalf bleek echter een Judas te zijn die al enkele maanden lang alle namen van de groep had doorgegeven aan de Duitse politie. De Duitsers wisten precies waar en wanneer de groep zou vergaderen, zodat het een koud kunstje was hen allen tegelijk te arresteren. Een uur voor zijn terechtstelling mocht hij een afscheidsbrief aan zijn vrouw en kinderen schrijven. Deze brief bereikte de weduwe Christien Blydesteyn Peters pas 41 jaren later… Heel vreemd overigens, omdat er in Wamel al tijdens de oorlog uitgetikte kopieën van de brief circuleerden die exact gelijk bleken aan de originele brief. De bewuste brief begon aldus:
‘Lieve vrouw en kinderen,
Heden schat moet ik u het droeve nieuws mededelen dat wij hedenmorgen om acht uur worden doodgeschoten. Lieve schat dat is voor u een harde slag, maar troost u vrouw. Het is Gods wil.’ Hij eindigt zijn brief met de woorden: ‘Daaaag, tot hiernamaals. Lieve vrouw vergeef het mij dat ik, door mijn toedoen, u zo ongelukkig moet maken.’
In de tweede helft van 1943 tekende de Duitse nederlaag zich steeds duidelijker af. De Russen joegen de Duitsers steeds verder terug in Westelijke richting, tot aan de Duitse grens. De geallieerden stonden al in Italië. Zelfs het lezen van de Duitse legerberichten in de gecensureerde pers was al bemoedigend. Het minst erge voor de Duitsers was nog als gemeld kon worden dat een aanval was afgeslagen. Van overwinningen was geen sprake meer. Terugtrekken werd omschreven als: ‘Zich terugtrekken op beter verdedigbare posities of op egelstellingen…’. Wanneer het legerbericht sprak van: ‘Het zich losmaken van de vijandelijke legers…’, dan was dit helemaal goed nieuws. Het betekende niets anders dan dat men op de vlucht was voor de snel oprukkende Russische legers.
De Duitse tegenslagen aan het front verhardden het optreden van de bezettingsmacht in Nederland. Alle mannen tussen de 18 en de 35 jaar moesten bewijzen dat ze onmisbaar waren, anders moesten ze in Duitsland gaan werken voor de oorlogsindustrie. Had men geen bewijs van onmisbaarheid, een zogenaamd ‘Ausweiss’, dan kon men ieder moment opgepakt worden om met onbekende bestemming te worden weggevoerd.
Op een nacht schrok Antoon Vermeulen rond een uur wakker. Er werd met geweerkolven op de deur gebonsd. Weldra stond er een Wamelse politieagent, geflankeerd door twee of drie in de beruchte zwarte uniformen gestoken personages, in de voorkamer. Ze hadden opdracht hem mee te nemen omdat hij een onderduiker zou zijn. Jan Hoks -destijds werkzaam bij Van Dam’s Houthandel in Tiel- had door bemiddeling van een Tielenaar die werkzaam was op het Nijmeegse Arbeidsbureau, enkele dagen tevoren voor een vals Ausweiss gezorgd.
Toen de heren dit document zagen, boden ze dadelijk hun excuses voor het bezorgde ongemak en verklaarden dat ze waarschijnlijk verkeerd ingelicht waren. Ondertussen stond al wel de overvalwagen klaar en was het huis omsingeld.
Slechter verging het Bernard Burgers, de zoon van Frans Burgers uit de Koningsstraat. Ook hij kreeg die zelfde nacht dat lugubere bezoek. Hij had geen Ausweiss en moest dus in de gereedstaande overvalwagen mee naar Nijmegen. Hier werd hij veertien dagen lang opgesloten in het politiebureau. Daarna werd hij overgebracht naar het beruchte concentratiekamp te Amersfoort. Hier had hij het grote geluk om door bemiddeling van iemand uit Dreumel te werk gesteld te worden op de vliegbasis Soesterberg. De omstandigheden waren daar veel gunstiger dan in het onmenselijke Amersfoort. Na drie maanden had hij wederom geluk toen hij op transport gezet werd naar Saarbrucken, waar hij terechtkwam bij een goed willende Duitse garagehouder. Hier werd hij niet alleen goed behandeld, maar hij kon zich ook bekwamen in het vak waarmee hij later zijn brood zou verdienen. Het houten reiskoffer dat zijn vader destijds voor hem maakte heeft hij nog steeds.
Het grootste gevaar destijds was verraad. Een briefje, al dan niet anoniem, aan een Duitse instantie of een NSB-er was voldoende om iemand verdacht te maken. ‘Waarom moet mijn jongen dan wel naar Duitsland en een ander niet?’ , was de vaak gehoorde vraag. Een brief die destijds vanuit Wamel naar het arbeidsbureau in Nijmegen werd gezonden luidde aldus:
Aan: de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Nijmegen
Strikt persoonlijk en geheimhouding.
Door tussenkomst van de groepsleider ..x.. geef ik U deze adressen. De buurtboerenleider mag van deze lyst niets weten, omdat er familie van hem er by betrokken zijn.
Ik doe daarom een dringend beroep geen enkel verzoek om vrystelling te geven daar ze allen overcompleet en smokkelaar zyn daarom nogmaals strikt geheimhouding en den buurtboerenleider nergens in moeien of vragen stellen.
Tevens verzoek ik U beleefd een onderzoek in te stellen naar tien personen aan den dyk te Leeuwen, deze zyn vier dagen in Duitsland geweest en zyn weer volop aan de kolen smokkel. Dit is een tegenhouding voor de anderen die ook niet willen gaan., zou daar de Burgemeester niet voor aansprakelyk gesteld kunnen worden, om ze weer terug te sturen naar Duitschland.
Met hoogachting en nat. groet
w.g. F.Domsdorf
Houzee !
Mathys van Rooy en Theo van Rooy wel gekeurd doch geregeld anderen voor laten gaan, kunnen gemist worden.
Gerrit Zondag en Hendrik Zondag smokkelaars en zwagers buurtboerenleider.
J. Kalkers, dyk, overcompleet
L. Kalkers, jeugdleider J. W.
H. van Rhyn hoogeweg overcompleet
A. v. Hellemondt, Dorpsstraat i.d.
Nic. v. Hellemondt i.d.
Laurens v. Echteld i.d.
Th. v. Rossum Lakenstr. smokkelaar
A. v. Weerdenburg Kerkstr. overcompleet
N. v. Kruisbergen Dorpsstr. i.d.
G. Fintelman Dyk i.d.
W. Jansen Schuytstichting smokkelaar
F. d. Biezen Dyk overcompleet
Johan den Bieman dyk Leider J.W.
D. v. Zuidam Dorpstr. overcompleet
Sam Zondag Klooster i.d.
W. v. Rossum Molendyk s mokkelaar
M. v. Teeffelen Schuytstichting overcompleet
J. v. Teeffelen i.d.
P. Thyssen, Pellegemeente i.d.
Adr. Elsen Dorpstr. i.d.
Th. van Leth Dorpstr. i.d.
J. Vermeulen gewezen directeur boterfabriek
Nic. Elsen Dorpstr. meubelfabriek van te geringe omvang, waar hoogstens 3 a 4 personen werken.’
(Deze brief is, op weglating van de naam van de groepsleider na, letterlijk overgenomen. J.W. betekent Jonge Wacht, i.d. is idem.)
De buurtboerenleider stond officieel te boek als Duits gezind, maar er zijn veel verhalen die er op duiden dat het met die duitse gezindheid nogal meeviel. Dat blijkt ook wel min of meer uit deze brief. Als hij kon, hielp hij de mensen.
Er werden ook mensen gewaarschuwd als dat kon. Politieagent Springer had contacten op het hoofdkwartier in Zaltbommel. De commandant daar was een SS-er, maar een van de beambten zat feitelijk in het verzet. Als het mogelijk was werden de gegevens die deze man opving doorgegeven. Bijvoorbeeld wie er op de lijst stonden om opgehaald te worden. Via koeriersters werden die mensen dan gewaarschuwd, zodat zij tijdig konden onderduiken.
Het ging echter niet altijd goed. In de vroege morgen van 9 juli 1944 had er een treffen plaats op de Tramlijn tussen Boven en Beneden Leeuwen. Een groepje verzetsmensen stootte op twee landwachten uit Dreumel. Het trieste resultaat was drie doden, twee verzetsmensen en een NSB-er.
In Boven Leeuwen woonde een controleur die bij boeren voedsel vorderde. Een deel daarvan hield hij echter voor eigen gebruik achter. Het groepje verzetsmensen die voedsel nodig hadden voor onderduikers wilde deze man een nachtelijk bezoek brengen en hem de ‘gestolen’ etenswaren afhandig maken. Men moet bedenken dat men destijds dergelijke acties met kleine groepen pleegde en daar verder niemand van op de hoogte bracht. Had men iets nodig voor een dergelijke actie, dan leende men spullen van elkaar zonder te verklaren waarvoor het nodig was. Iedereen die in het verzet actief was wist dat je in dergelijke gevallen geen vragen moest stellen. Zo kwam Frans Knottenbelt, die bij ‘tante’ Rutten -tegenover De Gouden Leeuw- was ondergedoken, bij agent Springer om een politiepak van hem. Springer gaf hem een uniform zonder verder vragen te stellen. Op de bewuste avond ging Springer op zijn fiets nog richting Beneden Leeuwen om te zien of er iets bijzonders was, een politieagent op de fiets viel immers niet op. Wat er precies ging gebeuren wist hij echter niet. Tot Beneden Leeuwen leek de kust veilig op dat moment.
Die nacht is de groep op pad gegaan maar men stuitte op de Tramlijn op de twee landwachten, die daar patrouille liepen. Het resultaat was drie doden, waarvan twee verzetsmensen en een NSB-er. De anderen van de groep wisten een veilig heenkomen to vinden.
De lijken van de twee verzetsmensen werden ter identificatie overgebracht naar Huize Elisabeth in Beneden Leeuwen. De zusters en de aanwezige politieagent Van Wijk herkenden de gesneuvelden, maar zwegen om het onderduikadres niet in gevaar te brengen. Van Wijk doorzocht heimelijk de zakken van het politiepak, waarin hij nog een vergeten brief van Springer ontdekte en die hij bij zich stak. De Duitsers hadden het sterke vermoeden dat het hier ging om iemand die al sinds de Meistaking in 1943 als een gevaarlijk verzetsman door de Gestapo werd gezocht. Toen diens vader -van wie men wist dat hij Duits gezind was- er bij werd geroepen, verklaarde ook hij de dode niet te kennen. Ook hij wilde het onderduikadres in Wamel niet in gevaar brengen.
Springer, die door zijn baas Van Wijk al ingelicht was, stuurde onmiddellijk zijn vrouw naar een onderduikadres bij Culemborg. Zelf zag hij de ontwikkelingen nog een dag aan, maar toen hoorde hij dat men inmiddels achter zijn identiteit was gekomen door een verborgen ingenaaid nummer in het uniform dat de weg wees naar de eigenaar, was het ook voor hem tijd om van het Wamelse toneel te verdwijnen. Hij legde zijn overige uniformuitrustingen op een stoel met daarop het dienstwapen en vertrok ook richting Culemborg, waar hij tot het eind van de oorlog actief bleef in het verzet.
De naspeuringen van de Duitsers hadden inmiddels een aantal vermoedens opgeleverd. Er heerste die paar dagen een vreemde sfeer in Wamel, het was alsof men voorvoelde welk onheil te wachten stond. In die tijd was er nog een fikse scheidslijn tussen katholiek en protestant. Daarom herinnert dominee Pennings zich nog heel goed, dat mevrouw Rutten, van de Gouden Leeuw, hem vroeg wat ze zou moeten doen als de Duitsers haar zouden ondervragen. Pennings antwoordde: ‘Vertel zoveel mogelijk de waarheid en lieg alleen als het echt nodig is…’
In de nacht van 13 op 14 juli komen soldaten van het SS Totenkopf regiment met tien overvalwagens van Nijmegen naar Wamel. De razzia begint bij de RK. Kerk. Gert van Gelderen vertelt hierover: ‘Plotseling werd ik wakker van knarsende remmen. Ik sliep er juist boven. Militairen sprongen uit de laadbakken en er klonken commando’s. Geweerkolven ketsten luid op de straatstenen. De soldaten verspreidden zich en er werden wachtposten uitgezet’. Van Gelder vluchtte uit een slaapkamerraam naast Van Riel en verborg zich tussen de tabaksplanten in de tuin achter zijn huis. Toen hij hoorde schieten ging hij zijn huis weer in om bij zijn vrouw en kinderen te blijven. Daar hoorden zij hoe Toon van Oyen kermend een vrachtwagen werd ingeschopt.
Ook bij Grad van Dreumel, de boerderij op de hoek Dorpsstraat, Waalbandijk ging men op zoek. Grad had echter een veilige schuilplaats en werd niet gevonden.
Het volgende adres was Stan van Beers, die woonde in ‘het hoge huis’, waar later Dierenarts Den Daas jaren zijn praktijk had. Daar vonden de Duitsers een roodwitblauwe vlag en zij vroegen wat hij daarmee moest. Van Beers antwoordde: ‘Die hangen we uit als de oorlog voorbij is !’ Dat leverde hem rake klappen op met geweerkolven. Zijn zoon die naar buiten kwam en die riep dat ze voorzichtig moesten zijn omdat vader hartpatiënt was, kreeg ook een fikse klap met een geweerkolf in zijn gezicht.
Inmiddels waren de Duitsers ook binnengevallen in De Gouden Leeuw. Frans Rutten was wel op het een en ander voorbereid en hij sliep in gespannen tijden op een plaats van waaruit hij gemakkelijk over het dak weg kon vluchten. Via het erf van Van Kessel en de boomgaard van Looman bereikte hij het erf van Van Doesburgh waar hij zich in een hooiberg verborg. Later vluchtte hij de polder in. Johan van Kessel en Bertus Looman hielden zich angstig verborgen in de tabaksaanplant achter hun huis. Ondertussen namen de Duitsers de vrouw van Frans Rutten mee en zijn broer Henny. Ook zus Bep, die er tegenover woonde en waar Frans Knottenbelt ondergedoken gezeten had, werd meegenomen.
Men keert dan terug naar de Dorpsstraat, waar vervolgens dominee Pennings, Jo Vincent en Bertus Beck meegenomen worden. Ook daar gaat het er niet zachtzinnig aan toe. Bij dominee Pennings doorzoekt men nog zijn werkkamer. Een portret van Koningin Wilhelmina dat op een tafeltje in de gang staat zien de invallers gelukkig over het hoofd…
Frans Janssen heeft geluk. Hij en zijn vrouw waren nog laat op, omdat hun oudste zoon Piet nog verzorgd moest worden. Van schrik waren zij bij het horen van de schoten in de voorkamer onder de voorramen plat op de grond gaan liggen om te ontkomen aan de lichtbundels van de schijnwerpers waarmee de soldaten naar binnen schenen om te controleren of daar nog mensen waren. Gelukkig kwam men niet naar binnen. Toen Janssen zich ’s morgens weer buiten waagde, was het eerste wat hij zag een grote plas bloed, aan het begin van de Wilhelminastraat.
Ook de gebroeders Frans en Piet van Ballegooy waren die onzalige nacht nog niet naar bed. Ze waren juist bezig met de verzorging van pas geboren biggetjes, in goed Wamels gezegd: ze waren ‘keujes’ aan het vangen. Ze hoorden vlakbij de knal van het dodelijke schot. Eerst toen alles weer rustig was durfden ze uit de varkensstal te komen om naar huis te gaan.
De tien gevangenen werden naar de koepelgevangenis in Arnhem gebracht. Gelukkig kwamen de meeste gevangenen binnen veertien dagen weer vrij. Op 27 juli, ‘s middags rond een uur, gaf een van de dames Van Doesburgh het heuglijke telefoontje van de vrijlating van Jo Vincent door; het was juist op zijn verjaardag.
Dominee Pennings werd langer vastgehouden. Zijn ondervrager, ene Heinemann stelde hem de vraag wat hij van het nationaal socialisme dacht. De dominee, die zijn mening in dit opzicht ook van de kansel niet onder stoelen of banken schoof, zei duidelijk waar het op stond en dat het nationaal socialisme misdadig was. De ondervrager was wit heet van woede. Dominee Pennings begreep heel goed wat dit betekende. Hij rekende er niet meer op Wamel nog ooit terug te zien. Toch voelde hij zich na dit verhoor heel rustig. In de weken dat hij gevangen zat maakte de dominee een aantal tekeningen in zijn cel. Zo is te zien dat men houten bestek kreeg, ijzeren bestek was gevaarlijk i.v.m. zelfmoord- of uitbraakpogingen.
Uiteindelijk kwam de dominee na acht weken vrij. Zijn vrouw had via De Synode het adres gekregen van een hooggeplaatste Duitser die wel eens bemiddelde in bepaalde gevallen. Na enkele vruchteloze pogingen schijnt deze man toch zijn gewicht in de schaal geworpen te hebben en kon ook de dominee huiswaarts keren naar zijn gezin en zijn gemeente.
De dames Rutten bleven het langst gevangen. De Duitsers wisten bijna zeker dat Frans Knottenbelt bij hen ondergedoken geweest was. Gelukkig wisten ze niet dat onder de Harmoniezaal een geheime zender verborgen was. Na vele verhoren werden de beide dames op zekere dag ‘s morgens om zes uur gewekt met het bevel zich klaar te maken om naar het binnenterrein te gaan.
Hier werden ze op de executieplaats gezet en geblinddoekt. Toen de nabijgelegen torenklok zeven uur sloeg zeiden de Duitsers: ‘Nu hoor je de klok nog slaan, als je ons niet het nodige vertelt, dan heb je de klok voor het laatst horen slaan.’ Toos Rutten antwoordde: ‘Als we niets weten, kunnen we ook niets zeggen.’ Bep Rutten viel flauw en toen men haar weer bij bewustzijn gebracht had klonk opnieuw het bevel: ‘Noem namen!’ Nogmaals zei Toos: ‘We weten geen namen…’ Opeens werd de blinddoek afgedaan en de dames werden direct naar huis gestuurd…
Ondertussen schrompelde het Duitse machtsgebied zowel in Oost als in West snel ineen. Gespannen volgde men de verrichtingen van de geallieerde troepenmacht die op 6 juni 1944 in Normandië was geland. Eindelijk, begin augustus braken onze bevrijders uit het tot dan toe opgebouwde bruggehoofd en zwermden zij uit over geheel Frankrijk. Amper een week na Parijs viel ook Brussel in hun handen. Een dag later, op 4 september, werd zelfs al Antwerpen bevrijd. Optimisten spraken zelfs al over september als de grote maand van de bevrijding. Het prachtige nieuws kon niet op. Radio Oranje meldde zelfs dat Breda was bevrijd en de geallieerde strijdkrachten in opmars waren richting Rotterdam. Een bericht dat later werd herroepen en een eerste aanwijzing dat de ver teruggeslagen Duitse legers zich weer hergroepeerden.