10 mei 1940. Een Wamelse schrijft een briefkaart naar haar kennissen in Amsterdam. ‘Gauw even een groetje uit Wamel. Ik zit hier anders niet erg rustig. Het motorgeronk is niet van de lucht. Vanochtend om drie uur was heel Wamel in rep en roer… Ik heb nu niet langer tijd. Ik moet voor koffie voor de militairen zorgen. Dat is het enigste dat ik kan doen’.
De briefkaart was mooi afgestempeld 10-5-1940, 5 uur in de namiddag. Het Wamelse postkantoor was dus nog in werking. Johan Vermeulen schrijft op 11 mei vanaf het kantoor van ‘Gelria’ aan zijn broer: ‘Wat een verschil Donderdag of Vrijdag 10 mei. Gistermorgen was het hier of horen en zien verging niets als vliegtuigen. Hier in de buurt staat veel luchtdoelgeschut opgesteld. Bij Van Est 2 kanonnen, achter de winkel van Piet Gerritsen, achter Bertus de Lorijn. Tot nog toe zijn er hier zeker negen omlaag geschoten, dit heeft men hier kunnen zien. Gisteren en vandaag zijn hier veel soldaten voorbijgetrokken op weg naar Tiel en verderop. Wij zitten hier nu zonder stroom. Alle fabrieken liggen stil. Over het algemeen meent men hier spoedig Duits te zijn, wat ze baseren dat er zoveel troepen terugtrekken op Tiel en Maurik. De mensen uit Leeuwen Boven en Beneden worden geëvacueerd naar de Zeeuwse eilanden.’
Tot zover deze briefschrijver op 11 mei 1940. Ter aanvulling kan nog worden gezegd dat ook het luchtafweergeschut dat was opgesteld in de ‘Pauluskampen’ bij voortduring en met succes schoot op de overkomende Duitse toestellen. De hele Pauluskamp, voorheen de boomgaard van Grad van Dreumel, stond vol kanonnen. Dat was ongeveer waar nu schildersbedrijf A. van Teeffelen gevestigd is. (Viaductstraat 21) Er werd zelfs volop geschoten met gewone geweren als de vijandelijke vliegtuigen waarop het gehate hakenkruis duidelijk zichtbaar was, laag over vlogen. Veel resultaat had dit uiteraard niet, maar het was typerend voor de vechtlust van onze soldaten.
Zaterdag 11 mei was vooral de dag waarop zich duizenden Nederlandse soldaten vanuit Maas-Waalstelling in midden Maas en Waal terugtrokken op Tiel. Het was een goed geheim gehouden plan dat bij een Duitse aanval de Maas-Waalstelling niet langdurig verdedigd zou worden. De daar gelegerde militairen moesten zich dan terugtrekken op de Waal-Lingestelling die aansloot op de verdediging van de Vesting Holland.
Laat in de avond van de tiende mei kwamen de eerste zich terugtrekkende troepen reeds in Wamel aan. Het waren soldaten van het 26ste R.I. onder leiding van majoor Weber, die het Maas-Waalkanaal verdedigd hadden. Voor een snellere terugtocht waren er nog fietsen gevorderd. De militairen werden ondergebracht in de kleuterschool die toentertijd nog in Huize Henricus was gehuisvest. Ze vielen bijna om van slaap en vermoeidheid en omdat er geen stro was, moesten ze zich behelpen met de houten kleuterbankjes. De officieren werden ondergebracht bij de dames Boerboom tegenover Henricus. Nauwelijks te bed komt er een telefoontje van hogerhand, dat de troepen onmiddellijk via Tiel moeten vertrekken naar Amerongen. De officieren gaan vooruit om kwartier te maken. Ze rijden langs eindeloze rijen troepen over de pikdonkere dijk en Veerweg via de Wamelse pontonbrug richting Tiel en Amerongen.
Zwaar teleurgesteld waren ook de manschappen van de 156ste batterij Luchtdoelartillerie toen ze zich op bevel op 11 mei om vijf uur ’s ochtends moesten terugtrekken naar Tiel. Ze waren gelegerd geweest in de Puiflijkse straat in Boven Leeuwen, waar ze op 10 mei tenminste zes vijandelijke vliegtuigen neergeschoten hadden. Juist voor hun vertrek in de vroege morgen van de 11de mei slaagden ze er nog in twee Junkers naar beneden te halen. Twee aanvallen van de zo gevreesde Duitse Messerschmitt jachtvliegtuigen op hun stellling hadden gelukkig alleen wat materiële schade tot gevolg. In Tiel zouden zij de taak krijgen om de pontonbrug te beschermen tegen aanvallen van Duitse vliegtuigen. Het was daarom zaak zo snel mogelijk van Boven Leeuwen naar Tiel te verhuizen. Aanvankelijk verliep dat vrij vlot, totdat men net voorbij de kom van Wamel op de dijk muurvast kwam te zitten tussen het gedrang van alle troepenverplaatsingen. Uiteindelijk werden ze geholpen en kreeg deze colonne voorrang en konden ze pal naast de brug aan de andere oever hun batterij in stelling brengen. Om 6.30 uur was de stelling gereed.
Alle wegen in Wamel waren die morgen overvol. Eindeloze rijen soldaten met of zonder voertuigen trokken voorbij. De meesten trachtten vanaf de Hogeweg, de Bonderweg en de Hommelsteeg via de Dorpsstraat en de Lakenstraat de Pontonbrug bij Van Est, het huidige Veerhuis, te bereiken.
Tegen de middag was het overgrote deel van de troepen de brug gepasseerd en kort daama werd hij aan de Wamelse kant in brand gestoken. Vlak daarvoor hadden genietroepen in het weiland rechts van de Veerweg nog tientallen mijnen gelegd. Omdat de wind uit het oosten kwam, liep het vee van de melkventer Wim van Dinter in de rook. Niets vermoedend ging Wim het weiland in om zijn vee uit de rook te jagen. Na honderd meter gelopen te hebben trapte hij op een mijn en was opslag dood. Het eerste Wamelse oorlogsslachtoffer was gevallen. Ook een wachtmeester die poolshoogte ging nemen werd dodelijk getroffen.
We hebben al gezien, dat de legerleiding niet van plan was de Maas-Waalstelling serieus te verdedigen. Dit plan was echter alleen bekend aan de commandant van de Brigade B, kolonel J.C. Nijland. Zelfs de burgemeesters van Maas en Waal wisten van niets. In het najaar van 1939 had de Commissie Burgerbevolking in samenwerking met de commandant reeds een evacuatieplan opgesteld dat voorzag in een algehele ontruiming van het gebied ongeveer acht kilometer oostelijk en vijf kilometer westelijk van de Maas-Waallinie. Op 10 mei kreeg de bevolking van Druten, Afferden, Puiflijk, Boven Leeuwen en Beneden Leeuwen via de wijkhoofden opdracht zich onmiddellijk op te maken voor vertrek. Omdat Wamel verder dan vijf kilometer achter de linie lag, kon de Wamelse bevolking voorlopig ‘rustig’ thuis blijven. Omdat er te weinig ruimte bleek te zijn, werd besloten dat ook het westelijke deel van Beneden-Leeuwen thuis kon blijven.
In de Strang in Beneden Leeuwen lagen acht schepen gereed voor de evacuatie van 3200 mensen. In een brief van 12 juli 1940 aan de Heer Commissaris Afvoer Burgerbevolking te ‘De Steeg’, schrijft burgemeester Ditters onder andere: ‘Toen ca. 3600 personen, waaronder een honderdtal zieken en gebrekkigen ingeladen waren en men wilde vertrekken, bleek zulks niet te kunnen omdat de schipbrug bij Tiel niet open mocht. De geëvacueerden moesten toen een zeer angstige nacht (10 op 11 mei) op de schepen doorbrengen, welke te dicht bevolkt waren en waar veel te weinig zitplaatsen en privaten aanwezig bleken te zijn. Er heerste dan ook spoedig een zeer ondraaglijke toestand. Daarbij kwam nog een grote angst toen soldaten met luchtdoelgeschut, op boten in de nabijheid der schepen, op vliegmachines gingen schieten en deze laag over de schepen met vluchtelingen vlogen.’
De werkelijkheid was echter veel erger dan de burgemeester hier beschrijft. ‘Het privaat’ bestond uit een ton die een vreselijke stank verspreidde in het overbevolkte scheepsruim. Veel mensen hadden hun ‘zondagse’ kleren aan en durfden niet te leunen tegen de scheepswand die met een dikke laag kolenstof was bedekt. Angstig hielden de moeders hun kinderen bijeen.
Pastoor Zijlmans van Beneden Leeuwen schrijft hierover in zijn dagboek: ‘Er was niets schoongemaakt, geen zitplaatsen, weinig drinkwater, voor de zieken en ouden-van-dagen was niets gezorgd. Het was een grote smeerboel en dan te weten dat dat hele evacuatie-gedoe overbodig was. Dat moesten de militairen toch ook geweten hebben, want de linie werd prijsgegeven.’
Het was achteraf een geluk dat men niet verder kon omdat de pontonbrug tussen Tiel en Wamel niet open mocht omdat die nodig was om de terugtrekkende militairen naar de andere oever te laten gaan, anders had deze evacués nog een lange en uiterst gevaarlijke reis over het water te wachten gestaan. Men had deze mensen niet naar een verder afgelegen plaats kunnen brengen. Het reisdoel was namelijk de uiterste punt van Zeeuws Vlaanderen. Eerst over de Waal, dan de Merwede, over het Hollands Diep en dan door de Zeeuwse wateren naar Breskens en vandaar per bus naar de eindbestemming.
We hebben zojuist gezien, hoe vies en onhygiënisch het op deze schepen was toen ze onder Wamel voor anker moesten gaan. Maar dat alles was nog niets vergeleken bij de onzekerheid en vooral de dodelijke angst tijdens de nacht van 10 op 11 mei. Schepen, volgepakt met totaal weerloze mensen waaronder veel vrouwen en kinderen, zieken en bejaarden, lagen daar midden op de Waal vlak bij schepen van waar het luchtdoelgeschut bij voortduring aanvallen deed op vijandelijke vliegtuigen. Men had het werkelijk niet gevaarlijker kunnen uitdenken. Eén aanval van de Duitse jachtvliegtuigen en de gevolgen waren niet te overzien geweest. Wie kon er destijds immers zwemmen?
Gelukkig konden de vluchtelingen de volgende ochtend naar huis terugkeren. Op last van het militaire gezag werden de schepen teruggesleept naar de Strang en de gezinshoofden konden op het gemeentehuis hun huissleutel weer terugkrijgen. Uiteraard ging men er nu van uit, dat de Waal-Lingestelling wel zou worden verdedigd. Nieuwe evacuatieplannen traden in werking. Veel tijd was er niet. De commandant van de Waal-Lingestelling gaf eerst voor de gehele gemeente Wamel de omgeving van Culemborg op als evacuatie-bestemming. Enkele uren later werd echter besloten dat de Leeuwenaren op pad moesten naar Appeltern en dat Dreumel gastvrijheid moest verlenen aan de Wamelnaren. De 12de mei, op eerste Pinksterdag vond vanuit Wamel de grote uittocht plaats. Om vier uur in de middag werd met de grote verhuizing begonnen. Veel kon men natuurlijk niet meenemen. Velen gingen per fiets, anderen lopend. Voor het vervoer van de bejaarden, zieken en de moeders met kleine kinderen werden de Wamelse expediteurs H.A. Thijssen en Th.J. Huisman ingeschakeld. Behalve de autoverhuurders L.M. den Haak en H.F. van Kessel werden ook particuliere autobezitters verzocht hun medewerking te verlenen. Al na enkele uren was de gehele operatie gelukt. Ofschoon men in zo een korte tijd in Dreumel weinig of niets had kunnen voorbereiden, boden de gebouwen en onderkomens waar daags tevoren nog militairen in gehuisvest waren en die nog ruim voorzien waren van de nodige kribben, een mooie oplossing voor het huisvestingsprobleem. De mensen die daar niet terecht konden werden heel gastvrij opgenomen door de Dreumelse bevolking. Uit een nota van H.A. Thijssen blijkt dat hij op 12 mei zes maal mensen van Wamel naar Dreumel heeft gebracht. Ook Huisman is twee maal met ‘de trailer’ naar Dreumel gereden en twee maal met de luxe wagen. Totale kosten: acht gulden… Uit een zelfde rekening van expediteur Thyssen blijkt dat hij op 10 mei een vracht levensmiddelen en andere goederen heeft vervoerd naar Wouw, waar de Zusters van het St. Jozefklooster uit Boven Leeuwen met hun bejaarden naar toe gegaan waren.
Een groot probleem vormde wel de voedselvoorziening, men had in de haast weinig kunnen meenemen. Bakker Looman heeft zijn meelzolder echter afgeladen vol liggen. Huisman gaat terug naar Wamel en laadt 60 zakken bloem op en een grote hoeveelheid strozakken en brengt ze naar Dreumel, zodat er in elk geval brood gebakken kan worden. En niemand op een harde vloer hoeft te slapen. Als een van de laatsten moest de waarnemend ontvanger van ‘s rijksbelastingen uit Wamel geëvacueerd worden. Omdat Chris Kalkers een motor bezat kreeg hij de opdracht de ontvanger met het aanwezige kasgeld en de belastingadministratie naar Waalwijk te vervoeren. De enige levende wezens die zij bij het verlaten van het dorp zagen waren enkele loslopende koeien en paarden. In Dreumel en Heerewaarden moesten de daar dienstdoende commiezen eerst nog worden uitbetaald. Omdat Den Bosch al spoedig in Duitse handen was, bereikten ze Waalwijk via binnenweggetjes.
Toen men op 14 mei hoorde dat ook de Waal-Lingestelling was opgegeven, wachtten vele Wamelnaren de officiële toestemming niet eens af en keerden zij spoorslags naar huis terug. ‘14 mei: alles weer terug naar Wamel’, noteert Thijssen op zijn rekening. Wat nog in Dreumel was achtergebleven werd op 15 mei met een trailer en luxe auto’s teruggebracht naar Wamel. Na wat problemen gaat ook de rest van de vracht bloem en een partij brood weer terug naar bakker Looman.
Ondertussen werd er op de Grebbeberg en bij Ochten hevig gevochten. Het Nederlandse leger weerde zich dapper en aanval na aanval kon worden afgeslagen. Vooral ‘s nachts was in Wamel en Dreumel het gebulder van de kanonnen en het geratel van de mitrailleurs duidelijk te horen. Onder de verdedigers van de Grebbelinie bevonden zich ook vele Wamelnaren. Hoe zouden veel vaders en zonen uit Wamelse gezinnen het maken? Er werd veel gebeden opdat God onze mannen zou mogen sparen. Veel gezinnen leefden in angstige spanning. Wanneer men elkaar op straat zag, probeerde men elkaar moed in te spreken. De normale nieuwsbron ‘De Gelderlander’ verscheen niet meer omdat Nijmegen al in de vroege morgen van 10 mei in Duitse handen gevallen was. Ook de radio zweeg omdat de electriciteitstoevoer was afgesneden. Men moest het enkel hebben van datgene wat anderen hadden ‘horen zeggen’. Maar het aanhoudende kanongebulder en de rook boven Rhenen spraken boekdelen. Het moest daar een hel zijn…
Op 15 mei kwam er een einde aan de ongelijke strijd tussen het Nederlandse leger, dat door jarenlange bezuinigingen nauwelijks was voorbereid op het agressieve Duitsland dat over het snelste en best uitgeruste leger van het vasteland beschikte. Het vreselijke bombardement van Rotterdam en de dreiging om ook andere grote steden uit de lucht aan te vallen, was voor het Nederlandse leger onder leiding van generaal Winkelman de aanleiding om op 15 mei om 9.20 uur in Rijsoord de door de Duitsers opgelegde capitulatievoorwaarden te ondertekenen. De directe oorlogsdreiging was dan wel voorbij, maar niet de onzekerheid over de Wamelse militairen.
Johan Vermeulen schrijft in een brief die op 20 mei gedateerd is: ‘Van zaterdagmiddag rond 4 uur tot maandagmiddag 4 uur heeft de sectie waartoe Piet (Vermeulen) behoorde, midden in het vuur gelegen. Heel die tijd hebben ze geen eten gezien. De Duitsers hadden de twee keukenwagens die achter hen stonden opgesteld, kapot geschoten. Deze sectie was tot het laatst in de stelling gebleven, maar op het laatst werd men van voren en van achter beschoten. Door het gooien van handgranaten hebben zij zich toen een weg gebaand door het gebied wat al door de Duitsers was bezet. Het moet verschrikkelijk zijn zoveel slachtoffers daar gevallen zijn. Verschillende Wamelse soldaten zijn als krijgsgevangenen naar Duitsland vervoerd, o.a. Hent van Kessel (kapper), Cees Verseveld, de zoon van Gradus Zondag, Gradus van Zwam en van G. van Rossum heeft men nog niets gehoord… We hebben hier nog geen Duitse soldaten gezien.’
Uit een brief van 29 mei 1940 citeren we: ‘In Wijk bij Duurstede ligt nu het hele 8ste regiment Infanterie. Daar liggen o.a. Marinus Nijs, Lamers, Den Bieman (Hogeweg). Bij Culemborg liggen Gert van Gelderen, The Melis, Jan Arts en Toon Graven. Van de volgende jongens weet men dat ze krijgsgevangen zijn: Janus Bouman, Johan van Os, Pauke Verseveld, Antoon Berkvens, Hent van Kessel en Gradus Zondag. Johan Thijssen en Johan Kalkers liggen bij Capelle aan de IJssel. Ondertussen zijn er al verschillenden afgezwaaid zoals Gerard Gerritsen, Jo en Piet van Weerdenburg, Grad Bouman. Van alle Wamelse jongens op twee na weet men waar ze zijn. Dit zijn Nol Tiebos en Gijs van Rossum. Voor Gijs vreest men het ergste. Ook de verblijfplaats van dr. Hoeke is onbekend. Alle soldaten die hier gelegen hebben zijn nu weer terug maar de helft zwaait binnenkort af’
Gespannen wachtte Wamel af wie er eind mei naar huis kwamen. Helaas bleken uiteindelijk Gijs van Rossum (35 jaar) en Toon van Lith (27 jaar) hun leven gegeven te hebben in de strijd. Van Rossum werd op 11 mei bij de Grebbeberg dodelijk getroffen door een kogel uit een vliegtuigmitrailleur toen hij wacht liep. Op 13 mei sneuvelde Toon van Lith op dezelfde Grebbeberg. Op een briefkaart te zijner nagedachtenis stond geschreven: ‘De ochtend van de 10de mei, de zon stond aan de kim, toen kwam er van de Oosterzij een vreemde vijand in. En allen stonden toen paraat en vochten hand in hand. Doch menig moedige soldaat viel voor het vaderland.’ Over zijn lot heeft men maandenlang in onzekerheid verkeerd. Zijn overlijden kon pas begin augustus definitief worden vastgesteld aan de hand van een door het Rode Kruis gepubliceerde lijst van initialen, gevonden op ringen van gesneuvelden die overigens volkomen onherkenbaar waren.
In de loop van augustus waren alle Wamelse militairen die in krijgsgevangenschap waren geraakt weer behouden terug in hun eigen omgeving. Sommigen hadden gevangen gezeten in Brandenburg, noord-oostelijk van Berlijn. De behandeling was niet slecht geweest, maar het eten was slecht en onvoldoende, zodat ze behoorlijk vermagerd thuis kwamen.
Antoon Berkvens vertelt hierover: ‘Samen met Cees Verseveld en vele andere krijgsgevangenen waren we ondergebracht in het kamp Lückenwald. Van de Duitse kampleiding hadden we nauwelijks last. We kregen alleen het hoogstnodige om in leven te blijven. Maar we hoefden er ook niets voor te doen. We sliepen op stro in een tent ter grootte van een danstent, waarvan er verscheidene stonden op een terrein zo groot als een voetbalveld. Omdat het buiten een totaal open vlakte was zonder beschutting tegen de brandende zon, verbleven we ook overdag meestal in de tent. Ofschoon we daar zelf geen last van hadden, maakten we toch kennis met de ware aard van het Duitse Nazisme. Pal achter ons kamp waren Poolse gevangenen ondergebracht. Al vroeg in de morgen was het daar aantreden voor de kampleiding. Met een met stenen volgeladen rugzak op hun schouder moesten de ongelukkige Polen zo hard mogelijk rond het kamp lopen. Vielen ze er bij neer, dan werden ze net zo lang geslagen en geschopt totdat ze weer opstonden om desnoods kruipend hun opdracht te vervullen. Meestal duurde dat rondjes lopen een uur, waarna ze een half uur konden rusten. Daarna volgde dan een tweede ronde. We hebben dit wrede schouwspel gelukkig maar drie of vier dagen hoeven aan te zien, daarna werden de Polen afgevoerd met onbekende bestemming. Ik zie dat beeld van die Polen nog steeds voor me. Na ongeveer zes weken kregen we het verheugende bericht dat we terug mochten naar Nederland. Na een treinreis van enkele dagen -we mochten alleen reizen als er geen militaire transporten waren- kwamen we aan in Gronau bij Enschede. Hier werden we opgesteld in rijen van vier en werden we ondergebracht bij de inwoners.’
Antoon Berkvens vond onderdak bij een rijke textielfabrikant die eerst wel wat raar opkeek van die vermagerde en ongewassen gezichten. Daarom werden ze eerst in bad gestopt. Mijnheer Visser -zo heette hij- gaf hen nieuw ondergoed en na drie dagen konden ze terug naar Wamel, waar het leven weer zijn gewone gang ging alsof er niets gebeurd was.
In het verdere verloop van 1940 leek het alsof het leven weer zijn gewone gang hernomen had.